KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Wanneer na afkalven weer gaan insemineren?

"Als koeien na het afkalven zo snel mogelijk weer opnieuw worden geïnsemineerd, zullen ze ook zo snel mogelijk weer opnieuw drachtig kunnen zijn. Hoe eerder ze weer opnieuw afkalven, hoe eerder ze weer opnieuw tot een hoge melkgift in staat zullen zijn. En hoe eerder ze weer één of zelfs meerdere nuchtere kalveren aan de veestapel zullen kunnen gaan toevoegen". Dat is vaak het uitgangspunt voor het inseminatiebeleid van veehouders. En dat is ook niet zo vreemd, want al lange tijd wordt hen de juistheid hiervan door voorlichtende instanties via bedrijfseconomische berekeningen voorgespiegeld.

Heel opvallend aan de uitkomst van deze berekeningen is nu het feit dat het te behalen bedrijfseconomische voordeel, dat met dit beleid zou kunnen worden gerealiseerd, in de loop van de jaren steeds kleiner is geworden. Hoe verfijnder de berekeningen werden, hoe kleiner het te behalen bedrijfseconomische voordeel van dit beleid leek te worden.

Het verfijnen van de bedrijfseconomische berekeningen is overigens niet de enige factor die hier aan zal hebben bijgedragen. De koeien zijn in de loop van de jaren steeds meer gaan produceren. De productiviteit van koeien is tegenwoordig zelfs zo hoog dat de veehouders met steeds grotere tegenzin de koeien gaan droogzetten in de laatste maanden voorafgaande aan het afkalven. De melkproductie van de koeien is op dat moment tegenwoordig nog zo hoog, dat het jammer is om die productie te moeten stoppen. Bovendien ondervinden de koeien onder die omstandigheid veel last van het stopzetten van hun melkproductie. "Zonde om ze te moeten droogzetten", hoort men de veehouders vaak met weemoed zeggen. En het feit dat hier tegenwoordig eigenlijk altijd een (breed-spectrum) antibioticum voor moet worden toegediend, stuit ook menige veehouder tegen de borst.

Als de koeien snel na afkalven weer opnieuw drachtig worden, is er sprake van een lage interval tussen de partus en de conceptie. In dat geval zullen de bruto inkomsten, die uit de productie van die koeien kunnen worden gehaald, vanzelfsprekend stijgen. Hiertegenover staat echter dat de kosten voor het verkrijgen van die productie, ook zullen gaan stijgen. Als koeien gemiddeld juist iets minder vaak per jaar afkalven, zullen onder andere de kosten voor de dierenarts afnemen (het afkalven van een koe brengt immers vaak behandelingen van de dierenarts met zich mee). De gemiddelde inseminatie- en spermakosten dalen dan ook. En vanwege de gezondheidsrisico's die met het afkalven van koeien gepaard gaan, zullen er gemiddeld ook minder koeien van het bedrijf hoeven te worden afgevoerd. Vooral bij koeien met een persistente lactatiecurve is de economische noodzaak om te gaan streven naar een korte tussenkalftijd niet groot. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van kosten waarmee rekening moet worden gehouden bij de berekening van het eventuele voordeel wat met het na afkalven versneld weer opnieuw laten insemineren, behaald zou kunnen gaan worden.

Hoe beter die bijkomende kosten in de genoemde bedrijfseconomische berekeningen worden ingecalculeerd, hoe reëler de waarde van dit beleid kan worden beoordeeld. In de loop van de jaren is de trend van verlaging van het bedrijfseconomische voordeel, wat met dat beleid kan worden behaald, nu reeds bij sommige berekeningen uitgekomen op een nadelig resultaat. Met andere woorden: uit sommige bedrijfseconomische berekeningen blijkt nu dat het niet meer verstandig is om er naar te streven de koeien na afkalven zo snel mogelijk weer opnieuw drachtig te krijgen. Een iets langere tussenkalftijd levert dan dus bedrijfseconomisch voordeel op. De tussenkalftijd ligt tegenwoordig op de Nederlandse bedrijven jaarlijks gemiddeld op ongeveer 418 dagen. Mocht deze op een bepaald bedrijf een fractie langer zijn, dan is dat dan ook niet direct iets om zich zorgen over te gaan maken. Want dit gemiddelde is ook beïnvloed door de bedrijven waarop de tussenkalftijd door economisch onverantwoord ingrijpen kunstmatig kort is gehouden.

Het streven dat er op gericht was om de koeien gemiddeld om de 365 dagen te laten afkalven, zal nu dus eigenlijk moeten worden losgelaten. In de praktijk is overigens al veel langer gebleken dat dit streven op de meeste veehouderijbedrijven op een utopie is gebaseerd. De organisatorische consequenties, die een ruimere tussenkalftijd met zich brengt, zijn veelal wel reeds aanvaard.

Een relatief groot deel van de inseminaties die bij koeien worden uitgevoerd, gebeurt in een situatie waarbij de koeien nog niet voldoende zijn hersteld van de problemen die met het afkalven gepaard gaan. In een deel van die gevallen zal de veehouder er niet van op de hoogte zijn dat dit het geval is. Maar voor een ander, en aanzienlijk, deel van de gevallen is de veehouder daar wel degelijk van op de hoogte. De redenatie is dan dat de koe zich nog tijdens het geringe aantal dagen tussen het moment van inseminatie en het moment van implantatie van de conceptus in de uterus van de koe, mogelijk zal weten te herstellen. Dit gaat vaak niet goed, getuige het relatief grote aantal terugkomers waarmee de veehouders blijken te worden geconfronteerd. Koeien die op het moment van inseminatie bijvoorbeeld nog duidelijk witvuilen (fluor albus), zullen meestal niet zondermeer drachtig blijken te worden. De ziektekiemen die in die omstandigheden rijkelijk in de uterus aanwezig zijn, zullen een eventuele drachtigheid in de weg staan. Koeien waarbij de uterus op het moment van inseminatie bijvoorbeeld nog niet voldoende is geïnvolueerd, blijken ook in de meeste gevallen niet vruchtdragend te worden. En koeien die bijvoorbeeld nog duidelijk in een negatieve energiebalans verkeren, maken ook weinig kans om drachtig te gaan worden.

Er zijn vaak wel mogelijkheden om in dit soort situaties verbetering bij de koeien te bewerkstelligen. Onder anderen via consultatie van de dierenarts voor die koeien, maar dat lost niet alle problemen op, en dat heeft ook nogal wat extra kosten tot gevolg. Veel van dit soort problemen lossen echter vanzelf op als men de koeien iets meer tijd tot herstel gunt. In de situatie dat een relatief korte tussentijd tussen afkalven en opnieuw drachtig worden bedrijfseconomisch te prefereren valt boven een relatief lange tussenkalftijd, is dat mogelijk verantwoord. Maar als dat niet meer het geval is, dan zal men de koe na afkalven beslist meer tijd moeten gunnen om tot herstel te komen. Gelukkig doet die betreffende situatie zich nu vaak al voor op de veehouderijbedrijven. En dat geeft meteen veel meer rust in de bedrijfsvoering van de veehouders ten aanzien van deze problematiek. Veehouders hoeven zich nu niet meer zo vaak schuldig te voelen als de gemiddelde tussenkalftijd op hun bedrijven iets ruimer blijkt te zijn geworden. Tegenwoordig getuigt dat eerder van juist bedrijfsbeleid van de veehouder. Het voordeel van dat beleid is ook, dat de bevruchtingsresultaten bij de eerste inseminatie van de koeien direct al beter worden. En het zal eveneens de bevruchtingsresultaten van eventuele volgende inseminaties ten goede komen.

Maar vervolgens moet men als veehouder wel oppassen dat men hierin niet teveel doorschiet. Een al te grote verruiming van de tussenkalftijd is juist wel weer nadelig voor het bedrijfsresultaat van de veehouder. De marges zijn wat dat betreft slechts gering. De vraag naar het meest gewenste moment van insemineren, na het afkalven van de koe, blijft dan ook opportuun.

Bij een koe die nog duidelijk in een negatieve energiebalans verkeert, heeft het weinig zin om tot inseminatie over te gaan. Dat is algemeen bekend. Toch gebeurt dat nog erg vaak. Dat zal men dus beslist niet moeten doen. De cyclische activiteit van het ovarium begint reeds vaak ± twee weken na afkalven, met de eerste ovulatie die na afkalven optreedt. Meestal volgt die eerste ovulatie na een stille tocht. Door de slechte tochtexpressie op dat moment in de cyclus van de koe, zal een veehouder die bronst meestal missen. Maar doordat er dan vaak nog sprake is van veel inhoud in de uterus van de koe, krijgt het dier niet het signaal om weer een nieuwe cyclus te starten. Zodat zij dan later moet worden tochtig gespoten. Maar als zij op een eerder moment wel is geïnsemineerd, denkt men dan dat zij niet tochtig wordt omreden dat zij drachtig zou kunnen zijn. Het advies om met het insemineren van de koeien te wachten tot ze bij conditiescore een bepaalde minimale waarde hebben bereikt, is op zich een goed advies, maar in de dagelijkse praktijk kan men er niet goed mee uit te voeten. Een veehouder is vaak niet in de positie om die conditiescore op dat moment altijd goed en consequent uit te voeren. Het advies om met het insemineren te wachten tot minimaal twee en een halve maand na afkalven, is een veel praktischer advies. De enige uitzondering kan dan gemaakt worden voor koeien waarbij de melkproductie tegenvalt. Die koeien zou men beter drie weken eerder voor de eerste maal na afkalven kunnen laten insemineren. Voorzover zij tenminste minstens één keer eerder na afkalven tochtig zijn geweest.

Koeien waarmee iets bijzonders aan de hand is (of waarmee kort geleden iets bijzonders aan de hand is geweest) zal men over het algemeen minder vlug na afkalven weer opnieuw moeten laten insemineren. Daarbij moet men bijvoorbeeld denken aan koeien die zwaar hebben afgekalfd; koeien waarbij een keizersnede is uitgevoerd; koeien die hebben afgekalfd van een meerling; koeien die aan de nageboorte zijn blijven staan ('retentio secundarium'); koeien die aan een baarmoederontsteking hebben geleden; koeien die aan melkziekte hebben geleden; koeien die aan slepende melkziekte hebben geleden; koeien die aan lebmaagdislocatie hebben geleden; koeien die anderzijds ziek zijn; koeien met de afwijking urovagina; koeien die kreupel zijn; koeien die chronisch pijn lijden; koeien die erg veel melk produceren; koeien die nog slechts eenmaal hebben afgekalfd (vaarzen); koeien die niet normaal cyclisch zijn; koeien waarbij moeilijke geboortes hebben plaatsgevonden; koeien die hun vrucht voortijdig hebben verworpen; koeien die een verlengde dracht hebben meegemaakt; en koeien die men na afkalven nog niet minstens tweemaal eerder tochtig heeft gezien.

Als men de koeien wat meer tijd gunt om van hun afkalfproces te herstellen, zal men dus over het algemeen de dierenarts ook minder vaak voor die koeien hoeven te consulteren. Voor een te magere koe, waarbij nog geen tochtigheidsverschijnselen worden waargenomen, zal men onder deze omstandigheden bijvoorbeeld geen consult van de dierenarts hoeven aan te vragen. Tenminste niet voorzover er voor het overige geen gezondheidsproblemen bij die koe aanwezig zijn. Het uitsparen van dierenartskosten is overigens in een heleboel andere gevallen geen juist beleid. Koeien met een baarmoederontsteking, of koeien waarbij sprake is van een ongewenste baarmoederinhoud, zullen bijvoorbeeld beslist wel moeten worden behandeld. Deze omstandigheden hebben immers niet alleen een negatieve invloed op de vruchtbaarheid en op de gezondheid van de koeien. De melkproductie van de koeien wordt er ook in negatieve zin door beïnvloed.

In de hierboven geschetste situatie waarbij het na afkalven bedrijfseconomisch wenselijk is om iets langer te wachten met het opnieuw laten insemineren van de koeien, zullen er in de praktijk ook minder vaak koeien blijken te worden geïnsemineerd die in het geheel niet tochtig zijn geweest. De verminderde noodzaak om de koeien zo snel mogelijk na afkalven weer opnieuw drachtig te krijgen, zal tot gevolg hebben dat de koeien die voor inseminatie worden aangeboden ook vaker echt tochtig zijn. Bij koeien waarbij er aan de tochtigheid wordt getwijfeld, zal in deze situatie vaker met het uitvoeren van de inseminatie worden gewacht. "De druk is min of meer van de ketel", en dat zal de vruchtbaarheid van de koeien ten goede blijken te komen. Als koeien ook veel minder vaak tijdens het puerperium (de tijd waarin de involutie van de uterus plaatsvindt) worden geïnsemineerd, is ook dat feit gunstig voor de vruchtbaarheid van de koeien. Want de inseminaties die in die periode na het afkalven van de koe worden uitgevoerd, vertragen het herstelproces in de baarmoeder van de koe. Het puerperium duurt onder gunstige omstandigheden 4 à 5 weken, maar zeer regelmatig duurt dit ook langer. Als na afkalven van de koeien met insemineren wordt gewacht tot ze weer zijn gaan groeien, zal het beslist veel minder vaak voorkomen dat ze reeds tijdens het puerperium worden geïnsemineerd.

N.B. Om de vruchtbaarheid van de koeien te bevorderen, zou men ook kunnen gaan overwegen om de periode van droogstand van de koeien te verkorten, of deze zelfs helemaal over te gaan slaan. Het geheel niet-droogzetten van de koeien heeft als groot nadeel dat de biestkwaliteit na afkalven veel lager is. Het immunoglobinegehalte in de melk van niet-drooggezette koeien zal dan substantieel veel lager zijn. Voor het overige lijken aan dit beleid meer voordelen dan nadelen te zijn verbonden.

N.B. De aanname dat koeien met een persistente lactatiecurve een betere vruchtbaarheid zouden hebben, blijkt niet te kloppen. Althans, ze is binnen de veelheid van zaken die invloed hebben op de vruchtbaarheid van koeien niet hard te maken.

N.B. Koeien die betrekkelijk vroeg na afkalven worden geïnsemineerd, worden relatief vaak drachtig. Ondanks het feit dat ze nog in een vrij slechte conditie verkeren. De reden dat dit verschijnsel zich (ondanks het laatst genoemde feit) toch voordoet, is gelegen in het feit dat de eicellen in de periode van de droogstand van de koeien goed hebben kunnen afrijpen. Uiteraard komt dit verschijnsel slechts naar voren bij koeien die na afkalven goed zijn opgeschoond.

N.B. Om te voorkómen dat koeien na afkalven ál te zeer in een negatieve energiebalans terecht komen, is het zaak de koeien reeds tijdens de droogstand te gaan bijvoeren. En wel beginnend op het moment dat het uier van de koeien begint vol te schieten.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org