KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
RUNDVEE-INSEMINATIEEN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN |
CLICK HERE FOR |
Voor men met de passage van het geslachtsapparaat van de koe kan beginnen zoekt men vanuit het rectum, met de daar aanwezige hand, eerst de cervix op. De cervix voelt aan als een kort strengetje touw. Op de bodem van het rectum kan men dit in de buikholte, of in de bekkenholte, gewaar worden. Vervolgens pakt men de cervix voorzichtig op en trekt hem ongeveer een handlengte naar achteren toe. Direct daarna duwt men deze weer naar voren toe, richting de kop van de koe. In de vagina van de koe bevinden zich slijmvliesplooien. Namelijk zowel circulaire plooien als wel als longitudinale plooien. Met de pistolet (in het Engels: inseminating gun) zou men achter een van die slijmvliesplooien kunnen blijven haken. In de cervix bevinden zich circulaire plooien van bundels spiercellen ingebed in bindweefsel. Deze cervixplooien kunnen de cervix bijzonder goed afsluiten. Maar het zijn vooral deze cervixplooien, die voor problemen kunnen zorgen bij het uitvoeren van een intra-uteriene inseminatie. De plooien in de cervixwand, die bestaan uit ringen van weefselverdikkingen, veroorzaken ook dat er zich in de cervix een aantal cul-de-sacs (cryptes) bevinden. Met de punt van de pistolet kan men daarin vervelend vastlopen. En door de plooien in de cervix volgt de doorgang door het cervixkanaaal geen rechte lijn. Dit alles maakt, dat het uitvoeren van een inseminatie bij een koe nogal lastig kan zijn, vooral voor beginnende inseminatoren.
Door de cervix naar voren te verplaatsen, zullen zowel de plooien die in de vagina aanwezig zijn, alswel de plooien die in de cervix aanwezig zijn, in belangrijke mate vervlakken. En "het ostium externum" komt daardoor goed in lijn met de uitgestrekte vagina te liggen. Door het vervlakken van de plooien in de vagina en in de cervix, en door het feit dat het ostium externum nu samen met de cervix in één lijn op het eind van de vagina is komen te liggen, zal de passage van de vagina en van de cervix even later meestal geen probleem meer gaan opleveren. Van de cul-de-sacs die achterin de vagina vóórkomen zal een inseminator bij het insemineren van een tochtige koe geen last hebben. Doordat de portio bij een tochtige koe vrijwel geheel is verstreken, blijft er van de cul-de-sacs aldaar in die omstandigheid zo goed als niets over.
Hierna kan de verdere passage van het geslachtsapparaat van de koe worden uitgevoerd. Na de passage van de vagina komt de pistolet dus voor het ostium externum te liggen. Doordat men de cervix naar voren heeft verplaatst, is het geen probleem meer om de punt van de pistolet in het ostium externum te plaatsen. Het is beslist niet de bedoeling om de pistolet dan geforceerd door de cervix heen te voeren. Maar in tegenstelling daartoe, laat men de cervix naar achteren komen. Vanuit het rectum heeft men met de andere hand nog steeds de cervix beet. Dan strekt men de wijsvinger van die hand tot over de voorste rand van de cervix, tot bij het ostium internum. Het ostium internum ligt op de grens van de baarmoederhals en het baarmoederlichaam.
Maar soms is het zelfs voor een ervaren inseminator een bezoeking om een passage van de cervix te bereiken. Dan zit er wel een erg lastige kronkel in het cervixkanaal. Het strekken van de cervix, om een goede doorgang te verkrijgen, lost het probleem dan niet op. Als inseminator zal men dan alleen nog op een prikkende wijze doorgang van de cervix kunnen weten te bereiken. Men zoekt dan actief met de punt van de pistolet om de doorgang van de cervix, onder het uitoefenen van een voorwaartse druk op de pistolet. Als men dat zeer voorzichtig doet, zou men dat welzeker goed kunnen doen. Dus zonder daarbij een interne verwonding te veroorzaken. Het grote nadeel daarvan is echter, dat men dan grote kans loopt om het normale goede inseminatiegevoel kwijt te gaan raken. Bij de eerstvolgende inseminatie moet men dan goed opletten dat men weer opnieuw de juiste inseminatietechniek gaat toepassen. Namelijk de techniek waarbij men de cervix, voorafgaand aan de doorvoer van de pistolet, gaat strekken. En niet op een prikkende wijze de pistolet door de cervix gaat proberen heen te voeren. Vervolgens moet men de gestrekte cervix tot na de voorste plooi terug laten komen. Om te voorkómen dat men op dat moment met de punt van de pistolet een inwendige verwonding aanbrengt, moet men ondertussen de pistolet iets naar links, hetzij iets naar rechts het cavum uteri in gaan voeren. En dan op dát moment zal men het sperma daar op díé plaats in het cavum uteri moeten gaan deponeren. Dit moet gebeuren zonder dat er ook maar één druppeltje bloed gaat vloeien. De passage van de cervix kan ook bemoeilijkt worden door een verdikking die zich aan de cervix bevindt. Een dergelijke verdikking kan een gevolg zijn van een ontsteking die zich daar heeft voorgedaan.
Met het topje van de enigszins gestrekte wijsvinger van de andere hand, moet men dus na de passage van de cervix de punt van de pistolet kunnen voelen (voelt men dit niet, dan heeft men de cervix waarschijnlijk na het strekken ervan, niet goed terug laten komen). En het topje van die vinger legt men dan net over de voorste cervixplooi heen. En op die plaats, dáár vlak na het ostium internum, dient men het sperma vervolgens te deponeren. Het leegdrukken van de pistolet moet wel vrij langzaam gebeuren (niet korter dan 5 seconden). Want doet men dit te snel, dan schiet men uiteraard zijn doel voorbij. Het sperma zal dan voor het grootste deel diep in het corpus uteri terechtkomen, in plaats van vlak na het ostium internum. En de spermatozoa zouden dan ook teveel fysieke schade kunnen gaan oplopen. De kop van een spermatozo is overigens wel voorzien van een speciale, beschermende structuur (het acrosoom), welke als een soort valhelm over de kop van dat spermatozo heen ligt. Zodat een spermatozo wel een klein schokje kan verdragen.
De hierboven beschreven wijze van insemineren is niet de enige methode waarbij een passage van het geslachtsapparaat kan worden uitgevoerd. Maar het is wel de beste methode. Een andere methode, die als inferieur moet worden beschouwd, is de inseminatiemethode die op triviale wijze vaak "prikken" wordt genoemd. Bij die methode van insemineren zoekt men actief met de pistolet een doorgang door de cervix heen. Dat is een relatief moeilijke methode. Omdat men dan "de klippen moet weten te omzeilen". En de kans op verwonding van de koe is daarbij ook veel groter. Met als gevolg het ontstaan van een inwendige bloeding. En bloed is nu eenmaal niet bevorderlijk voor de kwaliteit van het sperma.
Bij een drachtige koe treft men als inseminator doorgaans een veel slappere cervix aan dan bij een tochtige koe. Dat geeft in die situatie een gevoel dat de cervix min of meer wegbuigt bij het sturen van de cervix richting de punt van de pistolet. Nog voordat zich de 'mucus plug' in de externe baarmoedermond heeft gevormd, zou men aan de hand van dat gegeven geattendeerd kunnen worden op de aanwezigheid van de één of andere baarmoederinhoud bij de koe.
De ingebrachte pistolet moet, na het leegspuiten ervan, weer uit het geslachtsapparaat van de koe vandaan worden getrokken. Dat is niet zo moeilijk, zult u denken. Nee, dat is het ook niet. Maar het kan wel verkeerd worden gedaan. Door de pistolet niet recht, maar scheef, achteruit naar buiten te trekken, loopt men kans op het veroorzaken van erosie door een epitheeldefect in de cervix. Met ook weer kans op het ontstaan van een inwendige bloeding. Door de pistolet op deze manier uit het geslachtsapparaat van de koe terug te trekken, kan men als inseminator controleren of men met het topje van de pistolet wel werkelijk diep genoeg in de cervix aanwezig is geweest. Bij het terugtrekken van de pistolet kan men op deze wijze immers gemakkelijk het aantal cervixplooien tellen wat men heeft gepasseerd. Dat is op dat moment echter vrij nutteloze informatie, omdat "het kwaad dan reeds is geschied". Dit moet men dan ook niet doen!