KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
RUNDVEE-INSEMINATIEEN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN |
CLICK HERE FOR |
Als de bevruchtingsresultaten op een veehouderijbedrijf erg tegenvallen, is de verwachting soms dat de oorzaak daarvan is gelegen in een slechte kwaliteit van het voor kunstmatige inseminatie gebruikte sperma. De vraag is nu in hoeverre die verwachting reëel, dan wel irreëel kan zijn.
Een stier waarvan het Non Return-cijfer op 56 dagen 10 % lager ligt dan het gemiddelde van de stieren, wordt als een slecht bevruchtende stier beschouwd. Van het sperma van een dergelijk slecht bevruchtende stier wordt doorgaans, afhankelijk van de kwaliteit van zijn erfelijke eigenschappen, vaak nog zonder groot bezwaar gebruik gemaakt. Maar als blijkt dat een stier nog slechter bevrucht als de hiervoor genoemde stier, dan doet zich al gauw de situatie voor dat het niet meer goed verantwoord is om van het sperma van een dergelijke stier gebruik te gaan maken. Doorgaans maken de veehouders gebruik van sperma van een vrij grote range van verschillende stieren. Als een van die stieren een zo slecht bevruchtende stier blijkt te zijn, dat de Non Return-cijfers op 56 dagen 10 % onder het gemiddelde niveau liggen, dan zou de verlagende invloed op de bevruchtingsresultaten op een veehouderijbedrijf nog zo gering zijn, dat dit in de praktijk nauwelijks opgemerkt zou moeten kunnen worden. Toch is dat niet wat de veehouders doorgaans menen te ervaren. Men zegt regelmatig te ervaren dat van een bepaalde stier opvallend veel koeien opbreken. De vraag is dan ook hoe het komt dat men dan als veehouder duidelijk een negatiever beeld heeft over de kwaliteit van het sperma van een bepaalde stier, dan uit de statistische gegevens naar voren komt.
Ten eerste dit: de toevalsfactor kan wat dat betreft een grote rol meespelen. Daar moet men goed rekening mee houden. Hoe groot het aantal koeien van een willekeurige veehouder ook is, het aantal inseminaties wat er van een bepaalde stier op het bedrijf van die veehouder zal moeten plaatsvinden, is vaak toch nog steeds zo gering dat het toeval een relatief grote invloed heeft op de gemiddelde bevruchtingsresultaten die op dat bedrijf, bij gebruikmaking van de techniek van kunstmatige inseminatie, worden behaald. Als bijvoorbeeld een vijftal inseminaties met het sperma van een bepaalde stier zijn uitgevoerd bij koeien die erg mager zijn, en die daardoor over een slechte vruchtbaarheid beschikken, dan kan dat toevallige feit relevant van invloed zijn op de bevruchtingsresultaten die er met het sperma van die stier op dat bedrijf worden gerealiseerd.
Ondanks dit toevalsgegeven, kunnen er echter wel degelijk goede andere redenen zijn waardoor er op een bepaald bedrijf veel minder koeien van een bepaalde stier drachtig worden, dan op een ander bedrijf. Het kan bijvoorbeeld zijn dat er in een kort tijdsbestek veelvuldig gebruik is gemaakt van het sperma van die stier, terwijl net toevallig in die tijd het sperma van die stier vrij slecht van kwaliteit was. De gemiddelde bevruchtingsresultaten die er met het sperma van een stier worden behaald, zijn vaak gebaseerd op het sperma van een betrekkelijk groot aantal verschillende batches. Die verschillende batches gewonnen sperma zijn door de stier op verschillende momenten bij verschillende sprongen van de stier geproduceerd. En het sperma van die verschillende sprongen kan, ondanks al de zorg die er aan wordt besteed, toch nog flink verschillen in kwaliteit. Als men als inseminator te weinig sperma van een bepaalde stier in zijn werkcontainer aanwezig heeft, zal men dit op zeker moment gaan aanvullen. Nu kan het gebeuren dat men dan net toevallig sperma van een slechte batch in zijn container krijgt. Een veehouder die juist in die tijd veel belangstelling voor het sperma van die bepaalde stier heeft en er op dat moment een flink aantal van laat insemineren, kan dan flink benadeeld worden door het feit dat de kwaliteit van die bepaalde batch sperma zo slecht is. Niet tegenstaande het feit dat uit het gemiddelde bevruchtingscijfer van de batches gewonnen sperma van die stier niet naar voren komt dat die stier opvallend slecht bevrucht.
Ook kan er iets mis zijn gegaan met het sperma van een bepaalde batch. Dit kan zowel bij de spermawinning zijn gebeurd; als wel bij de bewerking van het sperma; als wel bij de opslag van het sperma. Stel dat de pailles diepvriessperma in de werkcontainer van de inseminator te lang aan een te hoge temperatuur zijn blootgesteld, dan kan dat de kwaliteit van die bepaalde batch erg hebben geschaad, zonder dat dit door de betreffende inseminator zal zijn opgemerkt. En ook in dat geval zal dat de ene veehouder veel meer kunnen gaan schaden dan de andere. Namelijk doordat die ene veehouder juist in die periode veel belangstelling zou hebben gehad voor inseminaties met sperma van die stier, terwijl de andere veehouders op dat moment hun zinnen juist meer op het sperma van andere stieren zouden hebben gezet. En het kan ook komen door het feit dat die ene inseminator, die toevallig juist een flinke voorraad van dat slechte sperma in zijn werkcontainer had gedaan, veel van die inseminaties op het bedrijf van die betreffende veehouder zou hebben uitgevoerd.
Als een veehouder dus klaagt dat er op zijn bedrijf wel erg veel koeien niet drachtig blijken te zijn geworden na inseminatie met het sperma van een bepaalde stier, dan kan dat wel degelijk aan de kwaliteit van het sperma, dat voor die inseminaties is gebruikt, hebben gelegen. Ook al blijkt uit de Non-Returncijfers van die stier niet dat de kwaliteit van het sperma van die stier relevant veel slechter is dan dat van de andere stieren welke voor k.i. werden gebruikt.
Gebruikt men als veehouder relatief vaak sperma van stieren die minder goed bevruchten dan gemiddeld het geval is, dan kan dat gegeven vanzelfsprekend ook een significant verslechterende invloed hebben op de bevruchtingsresultaten die op het bedrijf worden behaald. De bevruchtingsresultaten zijn vanzelfsprekend stiergebonden. Dat wil zeggen dat die resultaten afhangen van de stier waarvan het sperma is gebruikt. Maar bovendien maakt het uit tot wat voor categorie van stieren de betreffende stier behoort. Althans voor wat betreft de gemiddelde bevruchtingsresultaten die met het sperma van die categorie stieren worden behaald.
Algemeen is bekend dat van de categorie proefstieren gemiddeld betere bevruchtingsresultaten worden behaald dan van de categorie fokstieren. Dat is ook niet zo vreemd, want proefstieren zijn veel jonger dan fokstieren en bovendien hoeven proefstieren doorgaans minder frequent te dekken dan fokstieren. Het sperma van proefstieren wordt voor het allergrootste deel gebruikt bij koeien die nog slechts eenmaal hebben afgekalfd (de afgekalfde vaarzen). Het is bekend dat dergelijke vaarzen gemiddeld minder goed drachtig te krijgen zijn dan de koeien die vaker hebben afgekalfd. Dat komt doordat vaarzen over het algemeen meer moeite hebben om zich te herstellen van de gevolgen van de dracht en van de gevolgen van het afkalfproces. Toch worden vaarzen over het algemeen iets vlotter drachtig dan de koeien die vaker dan eenmaal hebben afgekalfd. Dat komt doordat het sterker bevruchtende sperma van proefstieren over het algemeen alleen voor de vaarzen wordt gebruikt.
De vraag is nu in hoeverre de gemiddelde kwaliteit van het, voor kunstmatige inseminatie van koeien gebruikte sperma, nog iets meer kan worden bevorderd dan nu reeds het geval is. Voor het behalen van betere bevruchtingsresultaten op de rundveehouderij-bedrijven kan dat op zeker moment van essentieel belang zijn.
Dat kan onder andere door, vaker dan reeds gebruikelijk zou zijn, het sperma van een bepaalde sprong af te keuren en weg te gooien. Het weggooien van het gewonnen sperma kan direct na de spermawinning gebeuren, als is gebleken dat de spermawinning van die stier op dat moment dermate slecht is verlopen dat verwacht kan worden dat het sperma niet van optimale kwaliteit zal zijn. Maar ook na microscopische beoordeling van het gewonnen sperma zou men, vaker dan reeds gebruikelijk is, moeten kunnen besluiten om het licht afwijkende sperma weg te gooien. Vooral in die gevallen dat het sperma van die bepaalde stier toch niet veel wordt gebruikt, of in die gevallen dat er reeds betrekkelijk veel van dat sperma in voorraad is. Dit lijkt een logische zaak te zijn. Maar in de praktijk gebeurt dat toch te weinig, omdat de betreffende persoon die de spermacollectie uitvoert, of de persoon die de microscopische beoordeling van het sperma uitvoert, hiertoe vaak simpelweg het duidelijke mandaat ontbeert. Ondanks alle goede bedoelingen, blijft er dan toch teveel sperma van bedenkelijke kwaliteit in het circuit aanwezig.
Een andere manier om te trachten de gemiddelde kwaliteit van het sperma te verhogen, is gelegen in de wijze waarop het dekproces zelf, door de erbij betrokken mensen, wordt begeleid. Het is vanouds bekend dat men voor het bevorderen van de spermakwaliteit een stier pas tot dekking moet laten komen als deze minimaal tweemaal eerder het phantoom (fantoom) blijkt te hebben besprongen, of althans een goede poging blijkt te hebben ondernomen om het fantoom te bespringen. Het is daarbij de bedoeling dat de stier bij de beide eerste pogingen om tot dekking te komen niet werkelijk tot dekking moet kunnen komen. De kunstschede moet daartoe ook pas in het vermeende bekken van de kunstkoe worden gehouden als de stier voor de derde achtereenvolgende keer een serieuze poging tot dekking zou kunnen gaan uitvoeren. De voorbereiding van de stier op de dekking is dan bijna altijd goed genoeg geweest om er voor te zorgen dat de spermatozoa voor een zeer belangrijk deel vanuit de bijbal achter de testikel in de zaadleider van de zaadstreng terecht komen. De duur van de pre-ejaculatoire opwinding blijkt een belangrijke predictor voor de kwalitiet van het ejaculaat te zijn. In de huidige praktijk van de grote spermawinstations zal deze voorwaarde voor het collecteren van sperma van de hoogste kwaliteit, al gauw kunnen gaan verslappen.
Ook zal men er voor het bevorderen van de spermakwaliteit op moeten toezien dat men de stieren waarbij de spermawinning moet plaatsvinden niet al te vaak, of niet al te weinig moet laten dekken. Als men een stier vaker dan 2 à 3 maal per week laat dekken, dan ziet men in de praktijk vaak dat de spermakwaliteit slechter wordt. Doet men dit minder vaak dan tweemaal in de week, dan ziet men vaak dat de betreffende stier zijn sperma door spontane of door gestimuleerde ejaculatie verspilt. Dat is niet alleen zonde voor het vaak zo dure sperma, maar het is ook om een ander reden niet goed voor de kwaliteit van het sperma. Als de spermawinning namelijk betrekkelijk kort na een dergelijke ejaculatie van de stier heeft plaatsgevonden, zal de kwaliteit van het sperma doorgaans ook slechter zijn. Bovendien zal de hoeveelheid sperma dan veel geringer zijn.
De gemiddelde kwaliteit van het sperma van de stieren onderling verschilt meestal niet zo erg veel. Gelukkig maar!... In de meeste gevallen dat dit wel het geval is ligt daar een congenitale oorzaak aan ten grondslag. Maar er kan ook sprake zijn van een milieu-invloed. Een flink aantal stoffen, die al of niet regulier in het milieu van stieren voorkomt, kan een (frappant) verslechterende invloed hebben op het sperma van stieren. Veel van die stoffen hebben een werking die sterk doet denken aan de werking van de oestrogenen. Deze stoffen worden dan ook wel de pseudo-oestrogenen genoemd. Deze stoffen kunnen bijdragen aan een grote range van aangeboren afwijkingen aan het geslachtsapparaat van zowel stieren als koeien. Ook kunnen deze stoffen een negatief effect hebben op zowel de productie van de spermatozoa (spermatogenese), als wel op de spermakwaliteit. Ook kunnen ze de hormonenbalans van zowel vrouuwelijke, als mannelijke organismen verstoren.
Bij koeien kunnen de pseudo-oeostrogenen met name ook een uitwerking hebben op het verloop van de dracht, want als bij koeien het dynamische evenwicht in de interactie tussen de oestrogene hormonen en het hormoon progesteron door de pseudo-oestrogenen wordt verstoord, kunnen de myometrische cellen in de wand van de uterus in een electrisch aangeslagen toestand komen en gaan contraheren. Dit gegeven kan dan leiden tot een abortus of een vroeggeboorte. Het aantal vroeggeboortes kan overigens goed beperkt worden door het beteugelen van de mate waarin "vulvovaginale ontstekingen"[p]' zich onder de koeien voordoen.
Als het sperma direct voorafgaande aan het uitvoeren van de inseminatie over een perfecte kwaliteit beschikt, wil dit overigens niet zeggen dat "het bevruchtend vermogen van de betreffende spermacellen" na de inseminatie van een even hoog niveau zal zijn. Op het traject van het sperma (vanuit de spermapaille in de spermacontainer van de inseminator) naar de eicel(len), die op zeker moment in de eileider(s) in het bekken van de koe aanwezig is (zijn), kan er namelijk nog heel wat mis gaan met het bevruchtend vermogen van de spermatozoa.