KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Er loopt helder, dradentrekkend, cervixslijm uit de vagina naar buiten.

Als men waarneemt dat er van een koe een sliert dradentrekkend slijm afloopt, heeft men te maken met een betrouwbaar tochtigheidssignaal. Dit kan zelfs als het op één na meest betrouwbare tochtigheidssignaal worden beschouwd. Vooral wanneer een dergelijke slijmsliert bijna, of geheel, tot aan de grond blijft hangen en betrekkelijk dun is. Achter een koe die een tijdlang vastgebonden heeft gestaan, ziet men soms zelfs een duidelijke plas tochtigheidslijm op de grond liggen. Als de slijmsliert er ook nog geheel helder uitziet, wordt dat bovendien als een teken van vruchtbaarheid beschouwd. Een dergelijke koe lijkt na dekking, of na inseminatie, een zeer grote kans te maken om vruchtdragend te worden. Want alleen op de meest vruchtbare dag van de koe loopt er van dit zo typerende slijm via de vulva uit de koe vandaan. Dit slijm noemt men tochtslijm, ofwel cervixslijm. Dit bijzondere slijm bestaat uit water; uit albumine en uit mucine. Cervixslijm heeft voor sperma in de vagina een belangrijke, beschermende funktie en het vergemakkelijkt bovendien het transport van het sperma in het geslachtsapparaat van de koe.

Toch valt de vruchtbaarheid van een koe, waarvan een secreet in de vorm van een heldere sliert cervixslijm afloopt, in de praktijk enigszins tegen. Na een perfect uitgevoerde inseminatie, die op het juiste moment en met goed bevruchtend sperma heeft plaatsgevonden, is het resultaat vrij vaak teleurstellend. De vraag is dan vanzelfsprekend hoe dat dan wel komt. Als alle condities voor een vlotte bevruchting van de koe aanwezig lijken te zijn geweest, verwacht men natuurlijk een zeer goed bevruchtingsresultaat. Wat heeft die vlotte bevruchting dan nog verhinderd, vraagt men zich dan achteraf vanzelfsprekend af.

Tijdens de tochtigheid hoopt zich in de cervix en in het voorste (craniaal gelegen) deel van de vagina, veel slijm op. Eén van de eigenschappen van cervixslijm, welke goed bekend is, is dat men er draden van kan trekken. Maar het heeft nog een aantal andere eigenschappen waarmee men het van andere slijmsoorten kan onderscheiden. Zoals een lagere aciditeit, een opvallend laag celgetal en een relatief lage viscositeit (cervixslijm is dus minder viskeus dan ander vaginaslijm, maar het is wel duidelijk meer viskeus dan water). Nog een andere eigenschap van cervixslijm is, dat men bij droging ervan op een glasplaat, een varenvormig patroon gewaar kan worden. En verder heeft het de eigenschap om een kletsend geluid te maken wanneer men het, tussen de beide handen in tot op lichaamsbreedte uiteen trekt, om vervolgens de handen ineen te slaan.

Vooral in de eerste helft van de tochtigheid vindt er door ultrafiltratie, afscheiding van slijm plaats (via de wand van de cervix en via wand de vagina heen, naar het cervicale en vaginale lumen). Hetgeen de eventuele uitvloeiing van ontstekingsproducten uit de uterus in dusdanige mate verhindert, dat men de indruk krijgt dat de koe een ontstekingsvrije uterus heeft. Ook als dat beslist niet het geval is. En juist dit feit is er de oorzaak van dat bij een koe, die een flinke hoeveelheid van dat zo typerende, en heldere, cervixslijm afscheidt, de bevruchtingsresultaten gemiddeld enigszins tegenvallen.

Als bij pinken (die nog nooit dragend zijn geweest van een vrucht), een mooie heldere sliert van cervixslijm afloopt, zullen de bevruchtingsresultaten in dergelijke gevallen opvallend hoger uitvallen. Niettegenstaande het feit dat deze bij pinken lager zouden moeten uitvallen dan bij koeien van een hogere pariteit. Omdat onder de pinken gemiddeld meer overgeërfde afwijkingen aan het apparãtus genitalis voorkomen, dan bij koeien van een hogere pariteit. De genoemde, overgeërfde afwijkingen aan het apparãtus genitalis, die de vruchtbaarheid van het dier in de weg staan, komen bij koeien van een hogere pariteit niet voor. Zij zijn immers reeds minstens eenmaal dragend geweest van een vrucht. Zij zijn wat dit betreft positief uitgeselecteerd. Bovendien is bij pinken normaal gesproken niet sprake van de aanwezigheid van een ontsteking in het geslachtsapparaat, zoals dat bij koeien van een hogere paritieit wel het geval kan zijn.

Een ontsteking in het geslachtsapparaat kan zich bij een dergelijke koe óók voordoen ondanks dat er duidelijk een heldere slijmsliert uit de vulva van die koe vandaan loopt. Dat komt omdat de afscheiding van tochtslijm in die periode van de vruchtbaarheidscyclus van de koe hoog is. Het afgescheiden tochtslijm komt dan in de vagina van de koe bóvenop het witvuil, wat in de vagina van de koe aanwezig is, terecht. Als een dergelijke, nog niet helemaal goed opgeschoonde koe afslijmt, zal het heldere tochtslijm eerst naar buiten treden. Aldus kan men de indruk krijgen dat een dergelijke koe perfect is opgeschoond, terwijl dat in werkelijkheid niet het geval is. Komt men als inseminator de volgende dag voor een extra inseminatie bij dezelfde koe terecht, dan blijkt die koe, in tegenstelling tot de dag ervoor, wel degelijk af te vuilen.

Niet iedere koe waarvan een mooie, heldere slijmsliert afloopt, is dus dermate goed opgeschoond om drachtig te kunnen worden. Maar van de andere kant hoeft ook niet iedere koe die nog blijkt af te vuilen, voor inseminatie te worden uitgesloten. Een koe met een lichte baarmoederontsteking, kan soms zelfs tijdens een tochtigheid nog in zodanige mate opschonen dat zij na inseminatie toch drachtig blijkt te kunnen zijn geworden. Bovendien heeft het feit dat een koe afvuilt, niet altijd te maken met een baarmoederontsteking. Er kunnen daarvoor ook andere oorzaken zijn.

Kortom: een koe waarvan tijdens de tochtigheid een mooie heldere slijmsliert afloopt, heeft niet altijd een mooi opgeschoonde baarmoeder. En een koe die op zeker moment nog wel blijkt af te vuilen, is op dat moment niet altijd onvruchtbaar.

Vanwege het feit dat er tijdens de tochtigheid betrekkelijk veel cervixslijm, via de wand van de cervix en via de wand van de vagina, in de vagina binnenkomt, ziet men bij een tochtige koe normaliter ook een duidelijk herkenbare hoeveelheid cervixslijm op de bodem van de vagina liggen. Als men dat bemerkt, kan men er met grote zekerheid vanuit gaan dat die betreffende koe tochtig is. Maar dat betekent niet dat de afwezigheid van cervixslijm in de vagina van de koe er in alle gevallen op wijst dat die koe niet tochtig is. Immers het cervixslijm kan er kort tevoren voor het allergrootste deel uit zijn weggelopen. Bijvoorbeeld doordat de koe op dat moment druk bezig was met het bespringen van de andere koeien in het koppel koeien. En de productie van cervixslijm, in het geslachtsapparaat van de koe, neemt in de tweede helft van de tochtigheidscyclus sterk af. Daardoor zal men bij een duidelijk tochtige koe, een vagina kunnen aantreffen waarin zich weinig, of geen, cervixslijm bevindt. Bovendien: als er zich op zeker moment wel veel cervixslijm in de vagina van de koe bevindt, zal men dat ook niet in alle gevallen gemakkelijk opmerken. Dat kan immers gebeuren als er zich niet alleen veel cervixslijm in de vagina van de koe bevindt, maar ook veel fluor albus.

Kortom: een koe waarvan op zeker moment een mooie sliert van cervixslijm afloopt, is zeer waarschijnlijk wel tochtig. Maar een koe waarbij dat beslist niet het geval is, kan ook wel degelijk tochtig blijken te zijn.

P.S. Koeien met een hoog oplopend staartbeen, waarbij sprake is van een diepliggende uterus, schonen minder gemakkelijk af dan het geval is bij koeien met een meer normaal staartbeen. Het afkalven zal bij koeien met een hoog oplopend staartbeen overigens vaak ook problematischer zijn verlopen.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org