KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


De ligging van de baarmoeder en de vorm van de baarmoeder in het bekken van de koe.

Om snel weer opnieuw drachtig te kunnen worden, moet de uterus van de koe na de partus zo spoedig mogelijk weer tot normale proporties gaan inkrimpen en weer op dezelfde plaats gaan terugzakken (involueren). Treft men bij de te insemineren koe dan ook een baarmoeder aan die betrekkelijk klein is, dan is er een goede kans aanwezig dat die koe van die inseminatie drachtig zal gaan worden. Tenminste wanneer die inseminatie plaats vindt op een moment in de cyclus van de koe waarop zij bronstig is, of kort geleden is geweest.

Als men op het punt staat om een inseminatie bij een koe uit te voeren, zal men eerst moeten gaan beoordelen in hoeverre de involutie bij die koe is geslaagd. Dit wordt uitgevoerd door inwendige palpatie van de uterus (vanuit het rectum van de koe). Daartoe zoekt men de bifurcatie in de cornua uteri op (achter de aanhechtingsplaats van het septum). Als men deze heeft gevonden zonder verder met de arm in het pelvis van de koe te hoeven reiken dan tot de elleboog, dan kan men er doorgaans wel van uitgaan dat de involutie is geslaagd. Onder optimale omstandigheden duurt de involutie 4 à 5 weken. Is de involutie niet geslaagd, op het tijdstip waarop de veehouder een inseminatie bij de betreffende koe wil (laten) uitvoeren, dan zal de veehouder idealiter een consult van een veterinair voor die koe dienen aan te vragen. Omdat er dan allicht sprake is van endometritis bij die koe.

Treft men bij het gynaecologisch onderzoek van de koe een uterus aan die voldoende is geïnvolueerd, dan is het vervolgens zaak om even snel een indruk te krijgen van het stadium van de vruchtbaarheidscyclus waarin de koe zich bevindt. In feite heeft men als inseminator op dat moment daar vaak al een vrij betrouwbare indruk over gekregen. Namelijk door de bronstverschijnselen die wel, of niet, bij de te insemineren kunnen worden waargenomen. Toch is het nodig zich daar ook bij het gynaecologisch onderzoek van de koe van te vergewissen. De verschijnselen die op bronst bij de koe zouden moeten wijzen, kunnen namelijk heel verraderlijk zijn. Een vergissing is ook wat dat betreft gauw gemaakt. Daarom is het zeer verstandig om dit structureel bij het gynaecologisch onderzoek van de koe ook even te te controleren.

Om een indruk te krijgen van het stadium van de bronstcyclus waarin de koe verkeert, kan men de ovaria van de koe gaan palperen. Deze zitten met een steel losjes aan de buikwand vast. Aan het palperen van de ovaria zijn echter wel de nodige nadelen verbonden. Bij beroering van een eierstok waarop een rijpe follikel aanwezig is, is er immers een relatief grote kans dat men een ovulatie zal gaan forceren. En na een geforceerde ovulatie is de kans op bevruchting sterk verminderd. Bij palpatie van een ovarium is verder de kans groot dat men het correct functioneren van het infundibulum tubae uterinae en de hierop aanwezige fimbriae verstoort. Het infundibulum is het trechtervormig begin van de tuba uterina. En het dient er voor om het geövuleerde ovum op te vangen. Onder andere vanwege de specifieke vorm, die lijkt op een trompet, wordt het infundibulum in de Nederlandse taal aangeduid als: moedertrompet. Hoewel het infundibulum niet alleen een passieve rol speelt bij het opvangen van het ovum, maar ook een actieve, zal beroering van het infundibulum toch het subtiele functioneren ervan kunnen verstoren. Met als mogelijk gevolg dat de bevruchting van de koe achterblijft. Verder loopt men kans dat men bij de palpatie van het ovarium een eventueel op dat ovarium aanwezige follikelcyste kapot knijpt. Dit kan adhaesies en bloedingen tot gevolg hebben. En het kan zelfs aanleiding zijn tot de dood van het dier.

Nee, om te weten te komen of de betreffende koe wel of niet bronstig zou kunnen zijn, is het palperen van de ovaria geen verstandige werkwijze. Men kan dit op eenvoudiger wijze checken door via palpatie vast te stellen wat de vorm (morfologie) van de uterus is, zoals deze er op dat moment in het bekken van de koe bij ligt. Men moet zich daarbij de vraag stellen of de vorm van de uterus grotendeels langwerpig en uitgestrekt is, of eerder gekruld. Want alleen als deze er gekruld bij ligt, is er sprake van tonus op de uterus. De uterus is in feite één grote holle spier (eigenlijk een compleet orgaan van contractiel spierweefsel). Als die spier, welke hier de baarmoeder behelst, in aangespannen toestand verkeert, spreekt men van tonus, ofwel van kramp, op de baarmoeder. Om dit plastisch voor te stellen, kan men denken aan een lege folieballon die pas na opblazen zijn vooropgezette vorm zal gaan aannemen. Als men dit voorbeeld in gedachten neemt, zal men kunnen begrijpen dat het aanwezig zijn van tonus op de uterus niet alleen aan het opkrullen van de cornua uteri kan worden onderkend, maar ook aan het voller aanvoelen van de beide afzonderlijke cornua uteri (als dikke vingers).

Als er tonus op de uterus aanwezig is, liggen de cornua uteri er min of meer opgekruld bij. De linkerkant van een uterus met tonus lijkt op het leesteken signum interrogandi en de rechterhelft lijkt in die toestand op het spiegelbeeld van dat leesteken. Voordat men uit de vorm van de uterus de conclusie gaat trekken dat er werkelijk sprake is van bronst bij de koe, moet men echter eerst nog wel gaan controleren of de tonus wel sterk genoeg is om op bronst bij die koe te kunnen wijzen. Want alleen wanneer de tonus op de uterus erg sterk aanwezig is en de uterus stevig aanvoelt, is er sprake van bronst bij de koe. Er zijn namelijk meerdere situaties waarin er tonus op de uterus waarneembaar is. Maar de tonus die dan kan worden waargenomen, is wel minder sterk aanwezig. Midcyclisch is er bijvoorbeeld vaak ook sprake van tonus op de uterus, maar dan is deze zwakker. En na palpatie van de uterus kan er bijvoorbeeld ook enige tonus op de uterus waarneembaar zijn.

Wat de vorm van de uterus betreft, is het ook van belang dat deze symmetrisch is. Hoe meer symmetrie er bestaat tussen de linkerkant en de rechterkant van de uterus, hoe groter doorgaans de kans is dat de koe na inseminatie tijdens de bronstperiode drachtig zal gaan worden. Als de ene helft van de uterus nog duidelijk groter is dan de andere helft, is de involutie van de uterus nog niet volledig. De kans is dan relatief groot dat er nog sprake is van een baarmoederinhoud die verstorend werkt op de vruchtbaarheid van de koe.

Idealiter is tijdens het uitvoeren van de inseminatie op de uterus dus niet alleen een sterke tonus waarneembaar, maar dan is de uterus ook goed geïnvolueerd en symmetrisch van vorm. En de cervix is in dat gunstige geval ook mooi dun geworden. Doet deze situatie zich bij een koe voor, dan is de kans op bevruchting na inseminatie relatief groot. Dat wil echter niet zeggen dat er geen enkele kans op bevruchting is als aan een enkele van deze voorwaarden niet geheel is voldaan. Dat moet men zich hierbij wel goed realiseren. Ook onder minder gunstige omstandigheden is het niet geheel uitgesloten dat er bevruchting en eventueel nidatie van de conceptus plaats zal vinden. De drang om tot bevruchting te komen is niet alleen op macroniveau erg sterk, maar ook op microniveau. Het eenmaal ingenestelde embryo zal echter wel een voldoend gunstig milieu in de uterus van de koe moeten gaan aantreffen, om te voorkómen dat het alsnog wordt verstoten.

Een impressie van de vorm van de geslachtorganen bij een koe, die tochtig is, en waarbij tijdens die tochtigheid een inseminatie wordt uitgevoerd.

tekening van een inseminatiehandeling in een koe


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org