KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
RUNDVEE-INSEMINATIEEN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN |
CLICK HERE FOR |
Een groep ontwikkelde dekrijpe, of drachtige, pinken is een lust voor het oog. Nietwaar? Wanneer dergelijke pinken op een zonnige dag in de wei lopen te grazen, maken zij het landschap nog mooier dan het vaak al is. Met het groene gras, de witte wolken en de blauwe lucht vormen ze dan een schilderachtig tafereel!.... Iets om trots op te zijn. Ook veel mensen die geen enkel verstand hebben van koeien, kunnen worden ontroerd door dit idyllische schouwspel. Maar een buitenstaander zal dan wel niet beseffen hoeveel vakkennis een veehouder nodig heeft om "dit plaatje zo perfect in te kleuren". "Het plaatje" van de zo goed ontwikkelde pinken in dat mooie landschap. Een buitenstaander zal niet kunnen beseffen wat er zo allemaal mis kan gaan met het jongvee, voordat het zover is.
Het goed opfokken van het jongvee is zelfs zó lastig dat lang niet iedere veehouder, die dat zou willen, hier op ieder moment toe in staat is. Getuige de grote verschillen die er op zeker moment bestaan tussen de groepen van jongvee op de verschillende bedrijven. Overigens: ook tussen de groepen van volwassen koeien op de verschillende bedrijven bestaan er grote verschillen qua ontwikkeling en qua conditie. Ja, om bepaalde redenen bestaan er wat dat betreft zelfs grote verschillende tussen de groepen van koeien in verschillende landen.
De volgende anekdote illustreert dat misschien het beste. Een trotse Nederlandse veehouder aanschouwde tijdens een excursie de zwaar afgemeste koeien van zijn Belgische collega. Hij schudde een paar keer met zijn hoofd. En hij zei toen ietwat gekscherend tegen zijn collega: "de koeien bij jullie in België hebben duidelijk last van obesitas, net als zoveel vrouwen in Amerika". Waarop zijn Belgische collega hem meteen de mond snoerde met de volgende opmerking: "de koeien bij jullie in Nederland hebben duidelijk last van anorexia, net als teveel andere vrouwen in het sanatorium.".
Het ludieke van deze anekdote is vanzelfsprekend niet alleen dat de termen anorexia en obesitas in feite slechts op de medische gezondheidsproblematiek van mensen van toepassing zijn. Nee, dat zit ook in het feit dat de beide collega-veehouders subtiele kritiek op elkaars manier van werken laten horen. En bovendien zit dat in het feit dat zij ieder voor zich wel weten waarom enerzijds de koeien in België zo dik zijn, en waarom anderzijds de koeien in Nederland zo mager zijn. En verder zit het ludieke ook in het feit dat beiden ook wel beseffen dat dit soort grappen slechts mogelijk is wanneer de absolute waarheid geweld wordt aangedaan. Want ook in Nederland lopen er wel een aantal koeien rond die aan het bij mensen zo ernstige probleem van obesitas doen denken. En in België zullen er ongetwijfeld ook wel een aantal koeien zijn die aan de magere kant zijn.
Maar goed, het algemene beeld dat de gemiddelde koe in het ene land in een vette conditie verkeerd en dat de gemiddelde koe in het andere land in een veel minder vette positie verkeerd, is zondermeer juist. Want in het ene land is men nu eenmaal altijd meer dan in het andere land gericht geweest op het afmesten van koeien. En van de andere kant heeft in dat andere land juist de melkproductie altijd meer op de voorgrond gestaan.
Niet alleen tussen landen onderling bestaan er grote verschillen in de werkwijze op de veehouderijbedrijven, maar ook tussen de veehouderijbedrijven onderling in één en het zelfde land. Vaak zijn dat heel logische verschillen, die gebaseerd zijn op verschillen van inzicht tussen de veehouders onderling wat betreft de manieren waarop men het best het gestelde bedrijfsdoel zal weten te bereiken. Een bedrijf met een zeer hoge melkproductie per koe zal dat bedrijfsdoel bijvoorbeeld niet per definitie gemakkelijker weten te bereiken, dan een bedrijf waarop de gemiddelde melkproductie per koe veel lager is, maar waar ook het kostenniveau lager uitvalt.
Als er dan ook verschillen bestaan in de jongveeopfok op de verschillende veehouderijbedrijven, dan zijn die verschillen vaak gewoon gebaseerd op verschillen in de doelstelling van die veehouders. Maar soms ook duidelijk niet. Namelijk bij veehouders die er genoegen in scheppen om de melkproductie per koe zo hoog mogelijk op te voeren. Onder veehouders is goed bekend dat een dergelijk streven niet als vanzelfsprekend uitmondt in het hoogste financiële bedrijfsresultaat. Maar toch........Om een dergelijke hoge productie te realiseren, zijn er vier kernvoorwaarden. En wel de voeding van de koeien, de verzorging van de koeien, het erfelijk niveau van de koeien, en de opfok welke die koeien hebben ondergaan.
Door het veelvuldige gebruik van sperma van de beste stieren, is het erfelijk niveau van de koeien voor melkproductie op de meeste bedrijven erg hoog. De voeding en de verzorging van de lacterende koeien is op heel veel van die bedrijven ook goed in orde. Maar dan blijven er toch nog relevante verschillen tussen die bedrijven onderling bestaan in de melkproductie per koe per jaar. Hoe dat kan, is nu eigenlijk wel duidelijk. Die verschillen ontstaan voor een substantieel deel door de te grote verschillen in de jongvee-opfok op die bedrijven onderling.
Onder veehouders is het goed bekend dat een jongvee-opfok die resulteert in goed ontwikkelde en laatrijpe vaarzen, de voor dit doel meest juiste jongvee-opfok is. Toch lukt dat menige veehouder niet. Soms zijn de vaarzen op het moment van afkalven gewoon te klein. Soms verkeren ze duidelijk in een te slechte conditie. En soms verkeren ze in een te ruime conditie (er is dan vervetting opgetreden). Dergelijke pinken rijpen vervroegd af. Maar pinken die betrekkelijk vroeg afrijpen, moeten niet tot de hoogste productie in staat worden geacht. Ze blijven ook relatief klein. Op het moment bijvoorbeeld, dat dergelijke vaarzen in lactatie zijn gekomen, neemt men dan korte en gedrongen dieren waar.
Maar hoe komt het nu dat de groei in de hoogte bij die dieren op zeker moment stagneerde? Dat is natuurlijk de grote vraag. Bij die dieren die op zeker moment niet goed ontwikkeld en relatief dun zijn, is dat antwoord voor de hand liggend. De voeding en de verzorging van die dieren zullen dan mogelijkerwijs te kort zijn geschoten. Of er is sprake geweest van een gezondheidsprobleem bij die dieren. Voor een veehouder valt het niet mee om dit altijd in goede banen te lijden. Soms heeft een veehouder gewoon pech met de opfok van zijn jongvee. Bepaalde ziektes komen soms als een donderslag bij heldere hemel over een bedrijf heen. Bij die dieren die niet groot geworden zijn, maar die wel in een te ruime conditie verkeren, is het antwoord minder voor de hand liggend. Bij deze dieren lijkt de ontwikkeling ten koste te zijn gegaan van de vervetting. "Obesitas bij dieren?" Het lijkt er wel erg op!
Om goed ontwikkelde vaarzen te krijgen, moet men zorgen voor een constant goede voeding en voor een constant goede verzorging bij de opfok van die dieren. Voedsel van een goede kwaliteit is daarbij een grote voorwaarde. Het voedsel moet niet al te energierijk zijn. Dat wil zeggen dat er niet teveel zetmeel in aanwezig moet zijn. Verse mais en tarwe is wat dat betreft ongeschikt voer. En het moet een goede structuur hebben, dat wil zeggen dat het voldoende vezelrijke stoffen moet bevatten. Bijvoorbeeld gras, wat niet te kort is en wat niet te snel is gegroeid. Enige suppletie met mineralen is bij het voeren van gras overigens wel nodig. Het voedsel moet bovendien smaakvol zijn, zodat het in voldoende hoeveelheid door de koeien zal worden opgenomen. Het drinkwater moet van goede kwaliteit zijn. De gezondheidstoestand van de dieren moet constant in de gaten worden gehouden. En de leefomstandigheden moeten zondermeer goed zijn. Als men op dit alles goed let bij de opfok van het jongvee, gaat het verder als vanzelf.
Maar wat gaat er nu mis bij jongvee wat te vet wordt? ("De gevallen van obesitas!"). Krijgt dat soort dieren gewoon altijd teveel energierijk voedsel aangeboden?......... Nee, dat lijkt niet het geval te zijn. Energierijk voer is duur voer. En de veehouders zullen hun dieren doorgaans niet tegen te hoge kosten willen doen opgroeien. Bovendien: dieren beschikken, net als mensen overigens, over een mechanisme wat een teveel aan overbodige voedingsstoffen gewoon weer uitscheidt. Op voorwaarde dat zij goed gezond zijn gebleven en regelmatig goed voedsel verstrekt hebben gekregen.
Nee, de dieren waarbij vervetting is opgetreden lijken juist die dieren te zijn, waarbij op zeker moment een sterke groeivertraging of een groeistilstand is op getreden. Het metabolisme van die dieren heeft zich daar vanzelfsprekend op aangepast. Dat beïnvloedt ook de hormonenhuishouding van die dieren. Maar als dan na die periode van schaarste, er een periode van overvloed voor het dier aandient, dan zal blijken dat het normale metabolische regelmechanisme verstoord is geraakt. Wanneer het dier in een dergelijke situatie veel en energierijk voer krijgt verstrekt, zal de afrijping van het dier versneld plaatsvinden. Met vervetting tot gevolg. Ziedaar het probleem van "obesitas" bij dieren.
Bovendien moet men er bij de oude kalveren, die in de zogenaamde puberteitsperiode zitten (op een leeftijd van 6 tot 10 maanden), er bedacht op zijn dat een te energierijk rantsoen vooral op dat moment kan leiden tot vervetting van het dier. Het maag- en darmstelsel van het dier lijkt in die periode optimaal te functioneren. Het dier haalt daardoor blijkbaar vrij gemakkelijk voldoende energie uit voedermiddelen die iets minder energierijk zijn. Kalveren die in de puberteitsperiode wel te energierijk voedsel krijgen toegediend, zullen ook te vroeg gaan afrijpen. En er treedt dan vervetting bij die dieren op. De kans bestaat dat er dan teveel vetweefsel in de uier van het dier ontwikkelt.
Dergelijke vervette dieren zullen niet meer tot het allerhoogste productieniveau in staat moeten worden geacht. De gezondheid van deze dieren is minder goed. De vruchtbaarheid is bij deze dieren niet optimaal. Bij het afkalven van deze dieren kan men meer problemen verwachten. En het herstel van deze dieren zal na de partus trager verlopen. Voor inseminatoren speelt hierbij nog een specifiek probleem. Bij pinken waarbij een dergelijke vervetting blijkt te zijn opgetreden, zal een volledige passage van de cervix vaak moeilijkheden opleveren. Blijkbaar ontstaat er door die algehele vervetting van die pink, een obstructie in de cervix. Want als men bij dergelijke pinken geen volledige passage van de cervix weet te realiseren, blijkt een dergelijke pink later meestal niet drachtig te zijn geworden van die betreffende inseminatie. Tenminste wanneer men niet het inseminatietrucje toepast waarover men via deze link meer gewaar kan worden.
N.B. Evenals de wijze van opfok van het jongvee, moet ook de metabole status van de hoogproductieve melkkoeien, aan hoge eisen voldoen om het bijzonder hoge productieniveau te behalen wat de zogenaamde 'topmelkers' weten te realiseren.