KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


De voortocht, die aan de staande tocht voorafgaat.

Bij koeien spreekt men van voortocht als men bij die koeien symptomen waarneemt die wijzen op een naderende echte tochtigheid. Tijdens deze periode zijn de koeien per definitie nog niet echt tochtig. Maar uit de symptomen die ze vertonen, kan men dan wel de conclusie trekken dat de echte tochtigheid op handen is. De voortocht duurt meestal niet langer dan ongeveer acht uren. Maar soms kan men bij koeien ook enkele dagen voor de echte tochtigheid reeds symptomen van voortocht opmerken.

Bij lang niet iedere koe zal men, voorafgaand aan de staande tocht, duidelijke symptomen van voortocht waarnemen. Er zijn wat dat betreft nu eenmaal grote individuele verschillen per koe, en per tochtigheidscyclus van een en dezelfde koe. De verschijnselen van voortocht zijn over het algemeen bij pinken het meest expliciet aanwezig. Vooral als die pinken in een goede conditie verkeren. Bij koeien van een hogere pariteit komt een duidelijk kenbare voortocht minder frequent voor. Allicht heeft dit te maken met de lichaamsenergie van de dieren. Lacterende koeien hebben veel energie nodig voor de productie van melk. Bovendien hebben lacterende koeien vaak nog veel energie nodig om te herstellen van het proces dat geleidt heeft tot het voortbrengen van een kalf. Zolang koeien in een duidelijk negatieve energiebalans verkeren, is de vruchtbaarheid van de koeien in ieder geval slecht. De afwezigheid van de voortocht bij koeien wijst overigens vaak op suboptimale condities van gezondheid; van voeding; van melkproductie en van huisvesting.

Tijdens de voortocht kan een koe opvallend vaak en schel blijken te loeien. Vanzelfsprekend loeit een koe niet uitsluitend tijdens perioden van voortocht. Maar door de wijze waarop een koe dit doet wordt men er als veehouder vaak op geattendeerd dat die koe mogelijkerwijze op de voortocht zit. Tijdens de voortocht doolt een koe vaak ook wat zoekend rond. En ze besteedt minder aandacht aan het beschikbare voer. Door de onrust, die zo typerend is voor een koe in de voortocht, zal haar melkgift in die uren lager kunnen zijn. Net als dit overigens in de periode van werkelijke tocht het geval kan zijn. En als men goed oplet, zou men haar soms ook opvallend haar oren kunnen zien spitsen. En ze heeft versterkt de neiging om de tochtige koeien in de kudde te gaan bespringen, hoewel ze zelf nog niet zal worden besprongen. Verder kunnen haar vulvalippen reeds enigszins opgezwollen zijn.

Van een koe die op de voortocht zit, loopt vaak al wat meer slijm af. Maar de fluïditeit van dat slijm is dan nog te laag om reeds echt van tochtslijm te kunnen spreken. De hoeveelheid afkomend slijm is ook duidelijk veel lager dan bij de echte tocht het geval is. En het afkomende slijm is dan nog enigszins melkachtig van kleur. Het slijmvlies van het vestibulum ziet er bij een dergelijke koe reeds wat vochtiger uit. Terwijl het vestibulum nu wat roder oogt, dan de bleekroze kleur die het normaal gesproken heeft. Bij een koe die op de voortocht zit zijn geen schuurplekken op het kruis aanwezig, of er moet een nymphomane koe in het koppel koeien aanwezig zijn. En stareflex zal bij dergelijke koeien ook niet worden waargenomen, hoewel men dan wel de vermeende stareflex moet uitsluiten die in verband staat met de aanwezigheid van schurft op het kruis van de betreffende koe. En koeien die op de voortocht zitten, hebben niet de neiging om de niet-tochtige koeien te gaan bespringen, zoals koeien wel hebben die echt tochtig zijn. Wel zijn ze opvallend nerveus en ze zonderen zich vaak af van de andere koeien.

Tijdens de voortocht heeft de constitutie van de cervix doorgaans nog niet de voor 'de staande tocht' zo typerende verandering ondergaan, onder invloed van het hormoon Oestron. Die verandering behelst een versoepeling van de cervixplooien en van de cervixwand. En een verwijding van de bloedvaten. Ook komt er onder invloed van dit hormoon vocht uit het bloed terecht in de cervixwand. Het cervixkanaal komt hierdoor iets open te staan. En hoewel dit hormoon ervoor zorgt dat de afsluitende werking van de cervix versoepelt, wordt de cervix er aan de buitenkant door verstevigd. De cervix voelt dan aan de buitenkant steviger en meer volumineus aan. En zij heeft dan veel minder de neiging om bij beetpakken naar beneden toe om te gaan buigen. De productie van het hormoon Oestron door de ovaria begint ongeveer 48 uren voor het begin van de tochtigheid. Dit terwijl een koe reeds 3 à 4 dagen voor de 'staande tocht hevige verschijnslen van voortocht kan vertonen. Het hormoon Oestron beïnvloedt na enige tijd ook het gedrag van het dier. En wel zó dat het dier dan echte tochtigheidsverschijnselen gaat vertonen.

Bij palpatie van de uterus zal opvallen dat de tonus van de baarmoeder nog niet opvallend genoeg is toegenomen om van echte tochtigheid te kunnen spreken. Het spierweefsel in de baarmoederwand dat bij een tochtige koe voor het opkrullen van de baarmoederwand zorgdraagt, is daartoe bij een koe in de voortocht nog niet in volledige mate door de geslachtshormonen aangewakkerd. De oestrogene hormonen die voor verwijding van het canalis cervicis zorgen, worden tijdens de voortocht nog niet in optimale hoeveelheden geproduceerd. De passage van het cervixkanaal is tijdens de voortocht dan ook minder gemakkelijk uitvoerbaar dan tijdens de echte tochtigheid. Dit merkt men vooral bij pinken goed op.

Een inseminatie die tijdens de voortocht van de koe wordt uitgevoerd kan bevruchting van de koe tot gevolg hebben. Dit in grote tegenstelling tot een inseminatie tijdens de tussentocht. Toch is de kans op bevruchting bij een inseminatie tijdens de voortocht zo klein, dat men zal moeten proberen te voorkomen dat er inseminaties in die periode van de tochtigheidscyclus plaatsvinden. Als de bevruchtingsresultaten op een bepaald bedrijf laag zijn, zal men er goed aan doen na te gaan of er niet teveel inseminaties tijdens de voortocht plaatsvinden. Vergelijkbaar met inseminaties die tijdens de tussentocht plaatsvinden, zal ook dit feit aan de basis kunnen liggen van tegenvallende bevruchtingsresultaten.

Maar hoe kan men achteraf, bij tegenvallende bevruchtingsresultaten, nog achterhalen of er mogelijkerwijs teveel inseminaties tijdens de voortocht hebben plaatsgevonden? Dat kan men dan niet meer goed met zekerheid bepalen. Maar wel kan men dat sterk gaan vermoeden als het percentage overspuiters op dat bedrijf hoog is. En verder ligt dat vermoeden voor de hand als blijkt dat op dat bedrijf relatief vaak meerdere koeien tegelijkertijd zijn geïnsemineerd, ofwel voor inseminatie zijn aangeboden. Als er meerdere koeien met elkaar aan het springen zijn, zal men dan als veehouder nog meer dan anders zijn best dienen te doen om de tochtige koeien te discrimineren van de niet-tochtige, of de nog niet goed tochtige, koeien.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org