KLIK HIER VOOR INFORMATIE
OVER DE SITE

RUNDVEE-INSEMINATIE

EN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN

CLICK HERE FOR
THE PARENT SITE
and SITE SEARCH


Tegenvallende bevruchtingsresultaten door een slecht samenspel.

Bij de natuurlijke wijze van voortplanting kan er slechts een bevruchting plaatsvinden via een samenspel van stier en koe. Bij toepassing van kunstmatige inseminatie is dat samenspel tussen stier en koe ontkoppeld. Toch blijkt in de praktijk dat er bij toepassing van de techniek van kunstmatige inseminatie, voor het bereiken van voldoend hoge bevruchtingsresultaten op een rundveehouderijbedrijf, op andere wijze wel sprake moet zijn van samenspel. Namelijk een samenspel (op hoog niveau) tussen de rundveehouder en de inseminator.

Als een van beiden in dit samenspel steken laat vallen, zal dat ongetwijfeld resulteren in tegenvallende bevruchtingsresultaten op het betreffende bedrijf. Aan deze oorzaak van tegenvallende bevruchtingsresultaten op een rundveehouderijbedrijf wordt over het algemeen veel te weinig aandacht besteed. Dit is in feite vaak een onvermoede oorzaak die meespeelt wanneer er sprake is van een slechte fertiliteit op een bepaald rundveehouderijbedrijf. Als de fertiliteit op een bedrijf te laag is, zal men zich als eerste dienen af te vragen of er ook iets schort aan de samenwerking tussen de rundveehouder en de inseminator.

Maar op welke wijze is de kwaliteit van het samenspel tussen de rundveehouder en de inseminator dan zoal van invloed op de bevruchtingsresultaten die op een rundveehouderijbedrijf worden behaald? Die vraag zal althans voor een deel duidelijk moeten worden, wil men er toe over gaan om aan dit aspect van de bedrijfsfertiliteit voldoende aandacht te gaan besteden.

Een eerste, en zeer belangrijk, punt is wat dat betreft de mate waarin de inseminator geneigd is, om de tijdens het uitvoeren van de inseminatie door hem waargenomen bijzonderheden over de vruchtbaarheid van de koe aan de rundveehouder te melden. Een inseminator, die voor zijn werk de nodige exploraties in het bekken van een koe uitvoert, zal regelmatig bepaalde bijzonderheden over het geslachtsapparaat van die koe ontdekken. Bovendien zal hij ook regelmatig andere zaken bij de koe waarnemen die van invloed zijn op de vruchtbaarheid van die koe. Veel van die door hem opgedane informatie kan voor het bedrijfsbeleid van de rundveehouder van belang zijn.

Een inseminator kan bijvoorbeeld ontdekken dat er een congenitale, dan wel een niet-congenitale, afwijking aan het geslachtsapparaat van het dier aanwezig is, die veroorzaakt dat het dier niet (of niet goed) vruchtbaar is. Hij zou kunnen ontdekken dat de koe in feite niet echt bronstig is, of zelfs dat zij al reeds drachtig is. Hij zou bijvoorbeeld ook kunnen ontdekken dat de koe ziek is, of dat een ontsteking de vruchtbaarheid van de koe in de weg staat. (Klik op deze link voor het bekijken van informatie over verschillende abnormaliteiten bij de te insemineren zou kunnen verwachten). Als inseminator kan men besluiten om dit soort informatie wel, of niet, aan de rundveehouder door te spelen. Voor een inseminator is het niet zo gemakkelijk om hierin de juiste weg te bewandelen, omdat men met het doorspelen van die opgedane informatie, of met het geven van adviezen, al gauw het bedrijfsbeleid van de rundveehouder raakt. Lang niet iedere rundveehouder zal dit onder alle omstandigheden accepteren. Het kan bijvoorbeeld immers zijn dat de betreffende rundveehouder al lang en breed op de hoogte is van de informatie die de inseminator hem op zeker moment verstrekt. In een dergelijk geval zal de ene rundveehouder hierop heel anders reageren dan de andere rundveehouder. Om geen risico te lopen, kan een inseminator er voor gaan kiezen om zijn kiezen in dit soort situaties maar zoveel mogelijk op elkaar te houden. Dat is voor hem persoonlijk zelfs niet eens onverstandig, maar het berokkent de rundveehouder wel schade. Dergelijke schade kan worden voorkomen als er tussen de rundveehouder en de inseminator sprake is van een goede sfeer van vertrouwen.

Om de kunstmatige inseminatie op zo goed mogelijk wijze te kunnen gaan uitvoeren, en om de grootste kans op het drachtig worden van de koe te bereiken, verdient het aanbeveling dat de koe tijdens het uitvoeren van de inseminatie staat vastgebonden. Als de rundveehouder dat niet doet, is dat zijn goed recht. Maar dat betekent wel dat de kans op fouten bij het inseminatieproces dan veel groter is. Als de inseminator de inseminatie noodgedwongen bij een loslopende koe uitvoert, zal hij veel minder nauwkeurig de juiste plaats voor het deponeren van het sperma kunnen gaan bepalen. Als het sperma daardoor niet diep genoeg in het geslachtsapparaat van de koe wordt binnengebracht, is de kans kleiner dat die koe van die inseminatie drachtig wordt. Dit geldt eveneens voor het geval dat het sperma te diep in de baarmoeder van de koe wordt binnengebracht. Bovendien is de kans, in de laatst genoemde situatie, lang niet denkbeeldig dat men een verwonding in de baarmoeder van de koe veroorzaakt. Verder zal men als inseminator dan veel minder aandacht kunnen gaan geven aan de eventuele bijzonderheden aan de koe, die men ten aanzien van de vruchtbaarheid van die koe, zou kunnen gaan waarnemen. Voor een inseminator is het in die omstandigheid ook moeilijk om nog op serieuze wijze met zijn vak bezig te zijn. En door stress bij de koe die, voor het uitvoeren van de inseminatie, door de inseminator in een hoekje moet worden gedreven, is de kans op bevruchting in die situatie ook al kleiner dan normaal.

Bij het insemineren van een loslopende koe krijgt men als inseminator soms assistentie van de rundveehouder, of van iemand anders. Maar steeds vaker komt het voor dat men het als inseminator maar alleen moet zien te klaren. Voor een inseminator is het beter om in die situatie de inseminatie niet te gaan uitvoeren. Om de rundveehouder toch nog ter wille te zijn, probeert een inseminator ook in die situatie vaak nog wel om de betreffende koe te gaan insemineren. De kans dat er dan een perfecte inseminatie zal worden uitgevoerd, is dan wel gering. Maar dat is niet het enige bezwaar voor een inseminator om onder die omstandigheden toch nog de inseminatie uit te gaan voeren. Want de kans op ongelukken is dan ook groter. En de kans op het maken van fouten bij het identificeren van de te insemineren koe, is dan eveneens groter. Als daardoor de verkeerde koe zou worden geïnsemineerd, loopt de rundveehouder schade op. De identificatie van de te insemineren koe vindt plaats met behulp van de registratiekaart die voor het uitvoeren van de inseminatie door de rundveehouder dient te worden klaargelegd. Op die registratiekaart was voorheen de haartekening schetsmatig afgebeeld. De identificatie van de te insemineren koe was toen eenvoudiger te doen dan tegenwoordig het geval is, omdat men reeds van enige afstand kon zien of men met de juiste koe had te doen. Van die methode is men o.a. om bezuinigingsredenen afgestapt. Tegenwoordig hebben de koeien in beide oren een oorflap met daarop een voor de betreffende koe uniek nummer (het zogenaamde: "levensnummer") en een summier nummer wat hiervan is afgeleid (het zogenaamde: "werknummer"). Het is dit werknummer waarmee in de praktijk wordt gewerkt, omdat de cijfers hiervan groot genoeg zijn om op veilige afstand van de koe te kunnen lezen. Het grote probleem met dit werknummer is, dat er soms meer koeien met een oorflap met één en hetzelfde werknummer in de stal van de rundveehouder blijken rond te lopen. Bij de introductie van dit identificatiesysteem is men er van uitgegaan dat dit probleem zich in de praktijk niet zou voordoen. Dat uitgangspunt is dus duidelijk mis geweest. Als de rundveehouder de te insemineren koe niet heeft vastgebonden; als hij niet bij de inseminatie aanwezig is; of als hij anderszins niet goed duidelijk heeft gemaakt welke koe moet worden geïnsemineerd, kan dit tot fouten leiden bij de identificatie van de koe. Met als gevolg dat de verkeerde koe wordt geïnsemineerd. Dat gegeven leidt over het algemeen tot lagere bevruchtingsresultaten. Want die verkeerde koe is doorgaans niet tochtig en soms zelfs al reeds drachtig.

Volgens de eerste wet van Murphy gaat alles wat mis zou kunnen gaan, op zeker moment ook echt eens mis. Bij controle van de door inseminatoren uitgevoerde k.i.-administratie is die wet van Murphy in het verleden zondermeer bevestigd. Ook onze rundveehouders is niets menselijks vreemd. Als de rundveehouders een registratiekaart voor de inseminator klaarleggen voor gebruik bij de inseminatie, blijkt dat menselijke aspect van rundveehouders ook naar voren te komen. Namelijk in de vorm van het feit dat er regelmatig een verkeerde registratiekaart door de betreffende veehouders blijkt te zijn klaargelegd. Inseminatoren weten dan ook dat zij moeten controleren of de registratiekaart ook werkelijk bij de te insemineren koe hoort. Dat is geen enkel probleem. Voor een inseminator is dat een routinehandeling die deel uitmaakt van zijn taak. En als door de rundveehouder op de een of andere wijze is duidelijk gemaakt welke koe moet worden geïnsemineerd, werkt dat ook prima. Maar als de rundveehouder heeft vergeten om de te insemineren koe vast te zetten, of als hij in de verwachting verkeerd dat dit voor het uitvoeren van een inseminatie niet echt noodzakelijk is, dan doet zich een extra kans op een fout aan. Als de inseminator, om de rundveehouder te gerieven, in een dergelijk geval aan de hand van de registratiekaart zelf de te insemineren koe gaat opzoeken, dan zal hij de verkeerde koe gaan insemineren. Want hij heeft dan voor het opzoeken van de te insemineren koe gebruik gemaakt van die verkeerde registratiekaart.

Als een rundveehouder overtuigd is van de noodzaak van een goede samenwerking met de inseminator, zal hij om al de genoemde redenen de te insemineren koe geruime tijd van tevoren reeds vastbinden. Gemiddeld genomen zal hij daardoor op zijn bedrijf betere drachtigheidscijfers gerealiseerd zien worden. Voor een rundveehouder is het echter niet zo gemakkelijk om te bepalen hoe en wanneer hij het beste de te insemineren koe kan vastbinden. De koe moet namelijk wel eventjes gemolken worden. Als de inseminator dan toevallig op het erf verschijnt om zijn werk te doen, dan zal deze wel even moeten wachten. Dat kan moeilijk anders. En de betreffende koe moet ook de kans krijgen om te drinken en om het aangeboden voer tot zich te nemen. Een speciaal plekje in de stal, waar de inseminatie goed kan worden uitgevoerd en waar de koe aan die eerste levensbehoeften geen gebrek zal hebben, zal van nutte komen. Maar op die, eventueel voor het uitvoeren van kunstmatige inseminaties, speciaal in de stal gecreëerde plaats moet de betreffende koe niet echt helemaal afgezonderd zijn van de andere koeien. Want als dat wel het geval zou zijn, dan zou dit voor haar een situatie zijn die haar stress oplevert. En dat is geen wenselijke situatie, omdat het vóorkomen van stress bij de te insemineren koe, haar bevruchtingskansen doet verminderen. En de te insemineren koe, zal op de plaats waar zij staat vastgebonden, ook niet de kans moeten hebben om met haar kont tegen een wand, of een muur, aan te gaan staan. Want als zij die kans wel heeft, is er een grote kans aanwezig dat zij dat tijdens de inseminatie ook werkelijk doet. Voor een inseminator valt het dan niet mee om het voor elkaar te krijgen om alsnog een perfecte inseminatie uit te voeren.

Voor beoordeling van het risico op fertiliteitsschade wat een rundveehouder loopt wanneer hij de te insemineren koeien niet pleegt vast te binden, is het allicht verhelderend om dit risico te gaan kwantificeren. Anders zal men gauw geneigd zijn om aan dit risico voorbij te lopen. Bij een poging tot kwantificatie van dat risico gaan wij er vanuit dat een veehouder in ongeveer 1 % van de gevallen dat hij een registratiekaart klaarlegt, zich zal vergissen. En dat hij dus een registratiekaart van de verkeerde koe klaarlegt. Dit gegeven is gebaseerd op de ervaring van inseminatoren die dagelijks ongeveer 35 koeien insemineren en die zo ongeveer eenmaal per drie dagen tegen een dergelijke fout aanlopen. Als een inseminator bij een veehouder komt die de te insemineren koe niet heeft vastgebonden, en hij gaat zelf de koe opzoeken (met behulp van de gegevens die op de registratiekaart staan vermeld), zal wat dat betreft door hem ook een fout gemaakt kunnen worden. Er is geen enkele reden om te denken dat een inseminator zich minder vaak dan een veehouder zal gaan vergissen. Daarom kan dit risico eveneens op 1 % geschat worden. Als men als inseminator, voor het uitvoeren van de inseminatie, de koe zelf in een hoekje moet drijven, zal die koe niet in alle gevallen stress oplopen. Want soms zijn de omstandigheden dusdanig dat de koe nauwelijks enige vorm van stress zal ervaren. In ongeveer 50 % van de gevallen zal het best wel goed kunnen gaan verlopen. Maar dat betekent dan dat de koe in 50 % van de gevallen wel stress op zal gaan lopen. Maar als er kort voorafgaande aan de inseminatie stress bij de koe optreedt, wil dit niet zeggen dat er geen enkele kans is dat de koe alsnog drachtig zou worden van de inseminatie. Naar onze inschatting, zal het verlagend effect op het non-return percentage na 28 dagen in de orde van grootte van 10 % liggen. De kans op het uitvoeren van een perfecte inseminatie is, onder de beschreven omstandigheden, veel lager. Maar naar onze inschatting zal dat door de grote ervaring van een professioneel inseminator toch in ongeveer 50 % van de gevallen nog wel uitstekend gaan lukken. Dat betekent echter dat er dan in 50 % van de gevallen geen perfect uitgevoerde inseminatie zou plaatsvinden. Maar ook van minder perfect uitgevoerde inseminaties kunnen de koeien vaak toch nog wel drachtig blijken te worden. Het verlagend effect op de bevruchtingsresultaten uitgedrukt in percentage non-return na 28 dagen zal naar onze inschatting in dit geval ook in de orde van grootte van 10 % liggen.

Het totale negatieve effect op de fertiliteit, van het niet door de rundveehouder vastbinden van de te insemineren koeien, zou uit de volgende berekening kunnen blijken. Het negatieve effect van de vergissingen bij het klaarleggen van de registratiekaart: 1 procent. Het negatieve effect van de vergissingen bij het opzoeken van de te insemineren koe: 1 procent. Het negatieve effect van de stress die de koeien oplopen als zij door de inseminator worden opgedreven: 1/2 x 10 % = 5 procent. Het negatieve effect van het minder perfect kunnen uitvoeren van de inseminatie bij een loslopende koe: 1/2 x 10 % = 5 procent. Dit zou dus resulteren in een negatief effect van 12 % op het niet vastbinden van de te insemineren koe bij een non-return procentage na 28 dagen. Het negatieve effect op het non-return procentage na 56 dagen wordt dan ongeveer 15 %. En het negatieve effect op het werkelijke drachtigheidscijfer ligt dan om en nabij 23 % (het werkelijke drachtigheidspercentage ligt gemiddeld ± 8 % lager dan het non-return percentage na 56 dagen). Dit is voor die veehouders, die deze gewoonte hebben, vanzelfsprekend een verontrustend sterk negatief effect. Zij mogen hopen dat de aannames voor deze berekening niet geheel juist zijn en/of dat op de berekeningswijze het nodige valt aan te merken.

De rundveehouders krijgen tegenwoordig voor hun bedrijfsbeleid steeds meer hulp van de praktizerend dierenarts aangeboden. Tenminste voorzover het bedrijfsbeleid de gezondheid en de vruchtbaarheid van de koeien raakt. Dat is een goede zaak, alhoewel de rundveehouder er natuurlijk wel voor moet zorgen dat hij de teugels in de handen houdt. Hij leidt het bedrijf en hij kan het beste de gehele situatie, die voor het bedrijf van belang is, overzien. Als een dierenarts in verband met die bedrijfsbegeleiding op het bedrijf verschijnt, dient de rundveehouder er vanzelfsprekend wel voor te zorgen dat hij tijdens dat consult van de dierenarts aanwezig is op het bedrijf. Bovendien dient hij er voor te zorgen dat de dieren die aandacht van de dierenarts behoeven, vastgebonden staan. Dat zal vrijwel iedere rundveehouder een vanzelfsprekendheid vinden. Het onderzoek, en de eventuele behandeling van de dieren, komt dan immers niet alleen beter tot zijn recht. Nee, ook de kosten blijven in dat geval lager. Want een dierenarts die op een bedrijf ontboden wordt waar de zaken wat dat betreft niet helemaal goed geregeld zijn, zal niet aarzelen om de extra gemaakte kosten in rekening te brengen. Op een minder goede veterinaire behandeling van de koeien zit een rundveehouder natuurlijk niet te wachten, vooral niet als die behandeling ook nog meer dreigt te gaan kosten. De te insemineren koe zal overigens wel op een plekje in de stal moeten worden vastgebonden waar de andere koeien haar niet kunnen gaan bespringen. Want anders is het risico te groot dat één van de andere koeien haar bij het bespringen op haar spenen trapt. Doet zich dát feit voor, dan is dat vaak dermate ernstig dat men op zeker moment die koe vervroegd zal moeten gaan ruimen.

Trekt men een parabel tussen de diensten van een dierenarts en de diensten van een inseminator, dan gaat dat niet helemaal op. Immers een inseminator verschijnt dusdanig frequent op een rundveehouderijbedrijf, dat het voor een rundveehouder ondoenlijk is om iedere keer bij een inseminatie van een koe aanwezig te zijn. Maar de essentie van deze informatie wordt dan wel duidelijker. Kortom: hoe beter het samenspel tussen de rundveehouder en de inseminator in orde is, hoe hoger de behaalde bevruchtingsresultaten op een rundveehouderij-bedrijf, gemiddeld gesproken, zullen zijn.

N.B. Wat betreft het vastzetten van een koe, wijzen sommige veehouders erop dat men dit (naar hun ervaring) het beste kan doen met een ketting onderaan de hals van de koe.


Wilt u meer informatie over rundvee-inseminatie en de vruchtbaarheidsproblematiek? Klik dan HIER voor het openen van de site www.ybema.org