KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
RUNDVEE-INSEMINATIEEN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN |
CLICK HERE FOR |
Als er bij het insemineren van een koe sprake is van een duidelijk zichtbare wond (trauma) aan het geslachtsapparaat van die koe, is dat meestal een gevolg van het afkalfproces bij de geboorte van het kalf. De labiae kunnen zijn uitgescheurd. En als de wond die daardoor is ontstaan vervolgens niet goed is verzorgd, kan dat onder andere vulvitis tot gevolg hebben. Een vulvitis kan ook bijdragen aan het ontstaan van een vaginitis, of een (endo)metritis. Een ruptuur van de vulvalippen belemmert de afsluitende functie van de vulva. Niet alleen micro-organismen kunnen dan vrijelijk het geslachtsapparaat van de koe binnendringen, maar ook lucht. Een koe waarbij aldus lucht in de schede binnendringt, wordt in het jargon van de veehouders 'een luchthapper' genoemd. De normale vruchtbaarheid van de koe gaat door het 'luchthappen' achteruit. Een veterinair zou hier uitkomst kunnen bieden in de vorm van een chirurgische correctie (vulvaplastiek). Als er bij het afkalven van de koe een ruptuur aan het perineum is ontstaan, is dat voor de koe ook een zeer hinderlijke situatie die beslist veterinaire behandeling noodzakelijk maakt, vooraleer een veehouder er ook maar over denkt om opnieuw tot bevruchting van de koe over te gaan. Mocht er sprake zijn van een ruptuur van de vaginawand, dan moet beslist onmiddelijk voor veterinaire hulp worden gezorgd. Maar een klein wondje aan de vaginawand, welke bijvoorbeeld door de punt van de pistolet is toegebracht, zal normaliter zonder veterinaire interventie tot genezing leiden.
Een veehouder die bij het afkalven van een koe ondersteuning moet bieden, zal niet in alle gevallen voldoende trekkracht kunnen uitoefenen om dat in zijn eentje te klaren. Het is dan ook geen wonder dat hij daarbij gebruik maakt van een verlosapparaat. Het leven van het kalf kan daarmee soms worden gered, omdat het een te langdurend afkalfproces kan voorkomen. Maar de kans op verwondingen aan het geslachtsapparaat van de koe neemt daartoor wel toe. Een veehouder die erg druk in de weer is om al zijn vele bezigheden op tijd uitgevoerd te kunnen krijgen, of die bij nacht en ontij zijn warme bed moet verlaten, zal bovendien niet altijd genoeg geduld kunnen opbrengen om het geboorteproces zijn normale verloop te laten gaan. Een dergelijk geforceerd verlopend geboorteproces zal de kans op verwondingen aan het geslachtsapparaat van de koe ook doen toenemen.
Verwondingen aan het geslachtsapparaat van de koe kunnen ook ontstaan bij een veterinaire behandeling. Bijvoorbeeld bij het inbrengen van een Prid-spiraal. Dit veterinaire hulpmiddel voor de inductie en de synchronisatie van de tochtigheid, wat voor dat doel door de dierenarts in de vagina van de koe wordt ingebracht, kan tot inwendige verwondingen van de vagina leiden. Om te controleren of het slijm (wat zich in de vagina van de koe bevindt) wel vrij is van witvuil, of om te controleren of dat slijm wel echt de eigenschappen van tochtslijm heeft, zou er ook manueel enig slijm uit de vagina van de koe kunnen worden opgediept (deze handeling wordt enigszins foutief "invoelen" genoemd, omdat het overeenkomt met de inwendige, vaginale controle naar de ligging van het kalf, die door de veehouder tijdens het afkalfproces wordt uitgevoerd). Het 'invoelen' van de koe dus, ter controle van het schedeslijm, kan enige irritatie van de schedewand en enige lichte verwonding bij de aanhechtingsplaats van het hymen (ter hoogte van het diafragma urogenitalis) veroorzaken. Voor een dergelijke controle zou beter gebruik kunnen worden gemaakt van een speculum, of van een speciale vaginoscoop. Het nadeel van het gebruik van dit soort instrumenten, is echter dat ze na gebruik zorgvuldig moeten worden ontsmet. En dat is in de huidige veehouderijpraktijk, waar vaak vele koeien achterelkaar zullen moeten worden behandeld, geen praktische werkwijze. Wel zou men daarbij gebruik kunnen maken van wegwerp-vaginoscopen . Dat werkt prima! Maar het brengt wel iets meer ongemak en kosten met zich mee, dan de zo simpele en effectieve manier waarbij men met de hand de schede van de koe in gaat om daar ter controle enig schedeslijm op te diepen. Als de koe ten gevolge van het uit de schede opdiepen van schedeslijm ter plaatse van de aanhechtingsplaats van het hymen gaat bloeden, is dat voor de vruchtbaarheid van de koe geen groot probleem. Maar er kan daardoor ter plaatse wel een ontstekingsproces op gang worden gebracht. En ethisch is het ook niet een erg fraaie wijze van doen. Want een koe kan ten gevolge van een dergelijke handeling toch even flink gaan bloeden. Als dierenartsen dit doen, doen zij dat in dat geval ook met oprechte tegenzin. Pas afgestudeerde dierenartsen ziet men óók wel eens vrij primitief bezig gaan om met een pipet wat schedeslijm uit de schede van de koe vandaan te zuigen. Maar dat is voor henzelf geen aangename bezigheid. En bovendien is het voor de beoordeling van de vruchtbaarheid van de koe zeer zeker een inferieure methode. Men mist daarbij immers een voldoend adequate beoordeling van de kwantiteit van het schedeslijm.
Als koeien ter behandeling van een metritis door de dierenarts worden uitgespoeld, kan deze met de punt van de spoelpipet het geslachtsapparaat van de koe van binnen ook verwonden. De wand van respectievelijk de cervix, en de uterus zijn daarvoor erg kwetsbaar. Het septum, wat als een teer vliesje op de plaats van de bifurcatie van de cornua uteri in de uterus ligt, is wel bijzonder kwetsbaar voor verwonding. Een eventuele verwonding van het septum leidt ongetwijfeld tot een bloeding in het corpus uteri van de koe.
Verwondingen aan het geslachtsapparaat van de koe kunnen ook ontstaan bij het insemineren van een koe. Met de pistolet zal de inseminator, of de DHZ-er, vergelijkbare verwondingen aan kunnen brengen als de dierenarts met de spoelpipet. De bloeding die bij het insemineren van een koe ontstaat, brengt echter wel een direct risico met zich mee op een verminderde kans op bevruchting. Het sperma dat door de inseminator in het corpus uteri van de koe wordt gedeponeerd zal in dat geval namelijk in kwaliteit achteruit gaan door de invloed van het aldaar aanwezige bloed.
Voordat men met de spoelpipet, of met de pistolet, de uterus kan penetreren, zal men eerst de cervix moet gaan passeren. Met name voor een ervaren inseminator is dat, figuurlijk gesproken, een "koud kunstje". In sommige gevallen levert dat echter wel problemen op. Bijvoorbeeld bij niet-tochtige en bij drachtige koeien. En ook bij koeien met een strictuur (stenose) aan de cervix. Een dergelijk strictuur van de cervix bevindt zich meestal niet aan de achterkant van de cervix, maar meestal juist aan de voorkant van de cervix. In sommige gevallen, als men als inseminator de zeer sterke indruk heeft dat die strictuur zodanig is dat deze de bevruchting van het dier in de weg staat, zal hij door middel van de verwijdingstechniek dan nog wel een volledige passage van de cervix trachten te bereiken. Wanneer men die techniek echter onder de verkeerde omstandigheden toepast, zal dat kunnen leiden tot een verwonding van de cervix. Die omstandigheden doen zich bijvoorbeeld voor bij een niet-tochtige koe, bij een drachtige koe, of bij een koe waarbij een belemmerende bocht in het canalis cervicis aanwezig is. Een dierenarts, of een inseminator, die gewoon is om de cervixpassage op "prikkende wijze" uit te voeren, zal ook relatief vaak een verwonding aan de wand van het cervixkanaal veroorzaken.
Het sperma wat bij de inseminatie in het geslachtsapparaat van de koe wordt binnengebracht, wordt idealiter net door de cervix heen in het ostium internum gedeponeerd. Is men als inseminator of als DHZ-er onzeker over het feit dat men het sperma wel werkelijk in het ostium internum heeft gedeponeerd, dan zou men bij het terugtrekken van de pistolet het aantal cervixplooien kunnen gaan tellen. In de cervix zijn normaliter vier plooien waar te nemen. Trekt men, na deponering van het sperma in het ostium internum, de pistolet niet recht naar achteren terug, maar juist scheef, dan kan men gemakkelijk voelen hoeveel plooien men passeert. Wordt men op deze wijze vier cervixplooien gewaar, dan is men in ieder geval zeker dat men diep genoeg door de cervix heen is geweest. Wordt men op deze manier drie plooien gewaar, dan is men daar iets minder zeker van. Soms bevat de cervix namelijk slechts drie duidelijke plooien, maar het kan ook zijn dan men zich dan met de punt van de pistolet tussen de derde en de vierde plooi in heeft bevonden. Het nadeel van deze wijze van doen is echter dat men dan een wondspoor kan veroorzaken. De punt van de pistolet schraapt bij het terugtrekken van de pistolet namelijk over het tere slijmvlies van de cervixwand. De bloeding die dit teweeg kan brengen, zal een verslechterende invloed hebben op de kwaliteit van het sperma. Dit is dan ook een verkeerde wijze van doen. Een wijze van doen waar men bovendien niets aan heeft. Want op dat moment heeft men het sperma reeds ergens in het geslachtsapparaat van de koe gedeponeerd. Dat feit, goed of slecht, kan men toch niet meer veranderen. De zin hiervan is slechts gelegen in het feit dat men hierdoor te weten komt of men voortaan nog beter moet gaan opletten of men met de punt van de pistolet wel werkelijk op de juiste plaats in het geslachtsapparaat van de koe aankomt. Veel beter is het om met het topje van een van de vingers, van de in het rectum aanwezige hand, te voelen of men de punt van de pistolet op het begin van de cervix gewaar kan worden. Het risico op het veroorzaken van een verwonding van het cervixslijmvlies wordt daarmee voorkomen.
Een ernstige verwonding van het slijmvlies in het cervixkanaal, zal door verkleving en littekenvorming, er toe kunnen leiden dat het sperma de uterus van de koe niet meer kan binnendringen. Een verkeerde inseminatietechniek kan dus leiden tot het ontstaan van een strictuur (stenose) van de cervix. Met als resultante: een onvruchtbare koe. Als men er bij het insemineren van een koe niet in slaagt om een (volledige) passage van de cervix te bereiken, dan kan men beter maar stoppen met die poging. Is men zeker dat de koe tochtig is, dan deponeert men het sperma op die plaats in de cervix van de koe waar men met de punt van de pistolet nog wel zonder veel moeite kan komen. De enige uitzondering die men wat dat betreft kan en moet maken, is bij die koeien die herhaald opbreken, terwijl ze een regelmatige cyclus hebben en terwijl ze zonder enige twijfel duidelijk en goed tochtig zijn. Bij die koeien past men de dilatatietechniek toe, omdat die koeien daarna vaak juist wel drachtig blijken te worden.
Mocht men tijdens het uitvoeren van een inseminatie met de vingers door de wand van de darm heen gaan prikken, dan is dat een zeer gevaarlijke vorm van verwonding van de koe. De koe zal dan aan peritonitis komen te leiden. Een duidelijk symptoom hiervan is de hoge koorts die een dergelijke koe dan blijkt te hebben. Veterinaire hulp is dan beslist noodzakelijk, want het risico van een voor de koe dodelijke afloop van deze verwonding is dan levensgroot aanwezig. De inseminator, die een dergelijke verwonding bij de koe heeft veroorzaakt, treft meestal geen blaam. Want er kan zich in de darm van de betreffende koe gewoon een zwakke plek hebben bevonden. En dan is een perforatie van de darmwand, met de vingers van de in de endeldarm van de koe aanwezige hand, nogal voor de hand liggend. Als inseminator moet men echter wel opletten dat men niet doorgaat met de poging om een koe te insemineren waarbij men op zeker moment de peristaltische bewegingen van de darmwand gewaar wordt, ofwel de verharding van de darmwand (door de contracties van de darmspieren) die hiermee gepaard gaat. Want op dat moment is er een vergroot gevaar aanwezig dat men met de vingers van de in de endeldarm aanwezige hand door de darmwand van de koe heen gaat prikken. En bovendien is het in een dergelijke situatie niet eenvoudig om de inseminatie op perfecte wijze uit te voeren. In een dergelijke situatie trekt men bij voorkeur de arm geheel uit de endeldarm van de koe vandaan. In verreweg de meeste gevallen zal er dan bij de koe binnen enkele minuten defaecatie blijken plaats te vinden. En dan kan de inseminatie gemakkelijk worden uitgevoerd, omdat op dat moment niet alleen die peristaltische bewegingen van de darmwand blijken te zijn opgehouden, maar ook omdat de darmwand dan weer soepel is te hanteren. Mocht er alleen sprake zijn van verharding van de darmwand, zonder dat er peristaltische bewegingen van de darmwand op volgen, dan is die betreffende koe op dat moment niet via rectale begeleiding te insemineren. Door middel van het toepassen van een trucje kan men dan wel proberen de defaecatie van de koe te bespoedigen. Door namelijk met de hand, die in het rectum van de koe aanwezig is, de wand van het rectum aan de bovenkant te stimuleren, wordt de koe gesuggereerd dat de darm erg vol zit. Het stimuleren van de darmwand doet men zodanig dat de koe niet alleen het gevoel krijgt dat het rectum vol zit, maar ook dat de mest langzaam naar achteren wordt geperst. Men trekt daartoe de arm ook heel langzaam naar achteren toe terug. Als gevolg daarvan zal de koe meestal wel tot defaecatie overgaan. Mocht ook dat niet lukken, dan zal men tot manuele verwijdering van de faeces uit het rectum van de koe over moeten gaan. Om te voorkomen dat men daarbij al teveel door de faeces van de koe wordt besmeurd, zal men met de andere hand de lange plastic handschoen van de in de koe aanwezige arm, goed strak moeten gaan aantrekken.
Als de inseminatie bij een koe erg wordt bemoeilijkt door de aanwezigheid van een aanzienlijke hoeveelheid faecaliën, volstaat een beetje geduld vaak alleen al. Als men enkele minuutjes wacht met de poging de koe te insemineren, blijkt de darmwand al reeds wat soepeler aan te voelen. Dit nog zonder dat de koe zich van haar faecaliën blijkt te hebben ontdaan.
In het geval dat er door een veterinair een sectio caesarea, of een andere buikoperatie (waarbij veel wondoppervlak is gemaakt) bij de te insemineren koe is uitgevoerd, kan het zijn dat het uitvoeren van de inseminatie ernstig wordt belemmerd door de adhaesies die ten gevolge daarvan zijn ontstaan. Die adhaesies bemoeilijken soms het manipuleren van de cervix bij het uitvoeren van de inseminatie. De uterus is in die gevallen vaak met het peritoneum van de koe verkleefd. Adhaesies zijn vliezen of strengen, die óf dun en doorzichtig, óf die dik en vrij stug zijn. Ze bestaan voor het grootste deel uit bindweefsel, hetgeen een soort inwendig littekenweefsel is. Ze kunnen tussen bepaalde organen gelegen zijn, waardoor ze die organen vast met elkaar verbinden. Bijvoorbeeld tussen de intestini en de uterus, of tussen de tubae uterinae en de ovaria. Maar ze kunnen ook om een enkel orgaan heen zitten. Daarbij wordt dat orgaan in feite ingepakt. Door adhaesies kunnen de ovaria en de tubae uterinae hun functies soms niet meer goed uitoefenen. Met een verminderde kans op bevruchting als gevolg. De kans op het ontstaan van adhaesies is dus een vervelend gevolg van de wonden die noodzakelijkerwijze in de buik van de koe zijn gemaakt. Adhaesies vinden echter niet in alle gevallen hun oorzaak in buikoperaties. Ze kunnen namelijk ook het gevolg zijn van infecties die vanuit de vagina verder het geslachtsapparaat van de koe zijn binnen gedrongen. Ten gevolge van vaginale verwondingen bij de geboorte van een kalf, kunnen er ook vaginale adhaesies zijn ontstaan. Deze adhaesies kunnen, evenals als de septa vaginae die als congenitale afwijking in de vagina van de koe kunnen voorkomen, het uitvoeren van een inseminatie bemoeilijken.
Mocht men tijdens het uitvoeren van een inseminatie een uterusruptuur gewaar worden, dan zal men de veehouder daar met spoed van moeten verwittigen. Want evenals het geval is bij een rectale perforatie (zie boven), is er ook hierbij onder andere groot gevaar voor het ontstaan van peritonitis. Na ontdekking van een dergelijke ruptuur zal men uiteraard direct moeten stoppen met het uitvoeren van de inseminatie. Het dier moet dan immers zo snel mogelijk door de veterinair dierenarts worden behandeld. In een dergelijk geval zou er bovendien wel eens sprake kunnen zijn van extra-uteriene graviditeit.
N.B. Verwondingen aan de vulvalippen verminderen de vruchtbaarheid van een koe. Onbeschadigde vulvalippen zullen, na het openen van de vulva, weer spontaan voor sluiting van de vulva moeten gaan zorgen.