KLIK HIER VOOR INFORMATIE |
RUNDVEE-INSEMINATIEEN VRUCHTBAARHEIDSPROBLEMEN BIJ KOEIEN |
CLICK HERE FOR |
In de veehouderijpraktijk zal men niet bij iedere echte tocht van de koeien stareflex waarnemen. Dit feit maakt de tochtigheidswaarneming bij koeien, die toch al niet eenvoudig is, nog eens extra gecompliceerd. Want wanneer men geen stareflex bij een tochtige koe waarneemt, weet men ook niet precies wanneer de voortocht is beëindigd. En men weet dan later ook niet wanneer de natocht is begonnen. Dit feit maakt het des te moeilijker om het optimale tijdstip te bepalen waarop de koe zou moeten worden geïnsemineerd.
Voor een veehouder zijn er veel verschillende verschijnselen waar te nemen waardoor hij er op kan worden geattendeerd dat de koe weleens tochtig (bronstig) zou kunnen zijn. De meeste van die verschijnselen zijn te subtiel om slechts op basis van één van deze verschijnselen te kunnen concluderen dat de koe tochtig is. Van dergelijke subtiele tochtigheidsverschijnselen moet men er wel minimaal twee tegelijkertijd waarnemen om tot de conclusie te komen dat de betreffende koe tochtig is. Maar er zijn, buiten het verschijnsel van de stareflex om, wel enkele andere tochtigheidsverschijnselen bij koeien waar te nemen aan de hand waarbij men uit ieder verschijnsel op zich met grote overtuiging kan concluderen dat de koe wel echt tochtig is.
Wel echt tochtig dus! Maar de moeilijkheid is dat men dan niet precies weet op welk stadium van de tochtigheidscyclus de koe zich bevindt. Het kan zijn dat zij zich dan nog slechts op het stadium van de voortocht bevindt, of reeds al op het stadium van de natocht. Of juist daar mooi tussenin. Eén van de verschijnselen waarop men, buiten de stareflex om, betrouwbaar genoeg de conclusie kan baseren dat men met een echt tochtige koe te maken heeft, is het eventuele feit dat er een heldere en dradentrekkende sliert van cervixslijm van de koe afloopt. Een ander verschijnsel wat een dergelijke betrouwbare conclusie toelaat, is het verschijnsel dat de betreffende koe zelfs de niet-tochtige koeien uit het koppel koeien bespringt. Dit terwijl ze niet nymphomaan blijkt te zijn en terwijl het duidelijk is dat zij niet bezig is sta- of loopruimte voor zichzelf te creëren, door een andere koe hiermee te trachten te verjagen. Bij een koe die werkelijk tochtig is, kan men ook waarnemen dat haar kling gezwollen is. En dat de toegang tot haar schede er rood uitziet. Ook zou het kunnen opvallen dat de hoeveelheid melk bij een bepaalde melkbeurt ineens lager is, dan anders het geval is. Bij gebruikmaking van een melkrobot, is dat gegeven iets waarmee men gemakkelijk op een mogelijke tochtigheid van de betreffende koe zou kunnen worden geattendeerd.
Voor koeien die wel tochtig zijn geweest maar die men niet tochtig heeft gezien, ondanks het feit dat men erg zijn best heeft gedaan op de tochtigheidswaarneming, gebruikt men wel de term: "stille tocht". Vooral in de eerste twee maanden na het afkalven van de koe is het percentage koeien met een stille tochtigheid relatief hoog. Voor een goede tochtigheidsexpressie moet de concentratie van het hormoon progesteron in het bloed van de koe laag zijn, terwijl de concentratie van de oestrogene hormonen in het bloed van de koe hoog moet zijn. Als de concentratie van oestrogene hormonen dan betrekkelijk laag blijft, zal er wel een ovum uit de rijpe follikel kunnen blijken te ovuleren, terwijl men de tochtigheid van de koe niet aan de uiterlijke verschijnslen van de koe zal hebben opgemerkt. Ondanks het feit dat men wel goed op het vóórkomen van tochtige koeien had gelet. De oorzaak van een slechte tochtigheidsexpressie kan ook gelegen zijn in een slechte huisvesting van de koeien. Een huisvesting met weinig bewegingsruimte voor de koeien, of bijvoorbeeld een huisvesting in een stal met een te gladde vloer. De koeien durven dan elkaar niet te bespringen. 'Wij missen meer tochtige koeien, omdat ze onder die omstandigheid niet durven te rijen', zoals Brabantse veehouders het zo bevallig weten uit te drukken.
In iets ruimere zin worden met de term "stille tocht" ook de koeien aangeduid die vanwege een slechte tochtigheidswaarneming niet als zodanig zijn onderkend. Maar lang niet altijd ligt het aan de kwaliteit van de tochtigheidswaarneming van de veehouder. Een koe die kreupel is, zal bijvoorbeeld vaak niet geneigd zijn haar koppelgenoten te bespringen. En koeien met bepaalde afwijkingen aan de ovaria, kunnen ook om die reden in het geheel niet tochtig blijken te worden.
Bij een koe met een stille tocht zal meestal geen sprake zijn van staande tocht, maar wel van een "echte tocht". De begrippen "staande tocht" en "echte tocht" moet men dan ook duidelijk van elkaar weten te onderscheiden.